De schitterend-onbegrijpelijke erfenis van Luc Nilis
PRO

De schitterend-onbegrijpelijke erfenis van Luc Nilis

Zondagavond, in een schemerleeg stadion in Leuven, kreeg België in de wedstrijd tegen Engeland een vrije trap.

De muur werd neergezet, de bal neergelegd.

De Bruyne en Mertens spraken kort met elkaar, handen in de zij. Architecten die peinzend voor een bouwtekening staan.

Vrije trappen. Elke dag worden ze erin geschoten, overal ter wereld, op ieder niveau. Favoriete positie: meter of twintig van het doel, beetje links (voor de rechtsbenige) of beetje rechts (voor de linksbenige) van het midden.

Korte aanloop, binnenkant wreef.

Over de muur, hoek van het doel.

Je ziet het en je denkt: Dat moet iedereen toch kunnen. Wat heet: dat moet ik zelfs kunnen.

Fout. Slechts een enkeling kan het, en zelfs die lang niet altijd.

Sneijder was een specialist, zonder meer, maar hij was een houthakker vergeleken bij Luc Nilis. Nooit heb ik een mooiere, preciezere trap gezien

Specialisten kunnen uren spreken over de vrije trap. Tot je er misselijk van wordt. Vorige week nog zag ik Wesley Sneijder aan Soufiane Touzani uitleggen op welk mannetje in de muur hij altijd mikte. Het was een wiskundige verhandeling die een paar minuten in beslag nam. Daarna legde Sneijder de bal neer en schoot Touzani omver.

Sneijder was een specialist, zonder meer, maar hij was een houthakker vergeleken bij Luc Nilis. Nooit heb ik een mooiere, preciezere trap gezien dan die van Nilis. Soms leek het alsof er in zijn schoenen een soort onzichtbaar, NASA-achtig, uitrekbaar pincet zat dat de bal exact dáár deponeerde waar de schutter hem wilde hebben. Veel van wat je voetballers op televisie ziet doen, is een verbeterde uitvoering van wat op honderdduizenden velden en veldjes en pleintjes en straten eindeloos en vergeefs wordt geprobeerd.

Niet bij de trap van Luc Nilis. Dat was geen verbetering van het spel zoals we het kenden, maar een uitbreiding ervan. Zijn vrije trappen waren voor het voetbal wat een nieuw vluchtelement voor het turnen is. De snelheid, de curve en de onwaarschijnlijk betrouwbare precisie ervan werden zo vaak aan ons uitgeserveerd dat we eraan gewend raakten. Wie weleens in een vakantiehuis met een magistraal uitzicht op een berglandschap heeft gelogeerd, weet: de eerste twee dagen sta je uren voor het raam, om niets te missen van de veranderende lichtval, de derde dag werp je er nog af en toe een blik op en de vierde dag houd je de gordijnen dicht zodat je onbespied in je onderbroek van de badkamer naar de keuken kan banjeren.

In België gaven ze de prijs voor Voetballer van het Jaar destijds liever aan vergetelijke voetballers als Philippe Albert en Gilles De Bilde; minder kans op flauwvallen

Zo gaat dat, als je te regelmatig met iets uitzonderlijks wordt geconfronteerd. Uiteindelijk wordt het uitzonderlijke normaal. Dat is ook nodig: wie de uitzonderlijkheid in volle glorie tot zich laat doordringen, wordt niet goed. Toen de Franse schrijver Stendhal voor het eerst Florence bezocht, ging hij van zijn stokje van de alomtegenwoordige schoonheid daar. Als je elke keer moet vaststellen hoe magistraal iets magistraals is, kun je kortom wel aan het vaststellen blijven.

Zo ongeveer moet het zijn gegaan met de vrije trappen van Luc Nilis, een van de schitterendst schietende voetballers aller tijden die bijvoorbeeld geen enkele maal Belgisch Voetballer van het Jaar werd. Volgens mij is dat een gevolg van de vanzelfsprekendheid die aan uitzonderlijk talent kleeft: als je daadwerkelijk tracht te begrijpen hoe bijzonder het is wat je ziet, ga je voor je het weet Stendhal achterna en lig je met ademnood tussen de rododendrons. Daarom gaven ze in België de prijs destijds liever aan vergetelijke voetballers als Philippe Albert en Gilles De Bilde; minder kans op flauwvallen. Zo hebben ze Luka Modric ook eens de Gouden Bal gegeven, als Beste Speler van een Wereld waar ook Messi rondliep.

Toen ze de Braziliaanse Ronaldo een paar jaar geleden eens vroegen wie de beste voetballer was met wie hij ooit had samengespeeld, antwoordde hij: ‘Loeke Nielis.’

De interviewer had nog nooit van hem gehoord.

Ronaldo kon veel voetbaldingen vrij aardig, maar zijn trap verhield zich tot die van Nilis als een schijfje bleke leverworst tot een lachend varken. Veel mensen zouden dat zijn vergeten; het pleit voor Ronaldo dat hij er zichzelf nog altijd aan herinnert. Hij mocht dan misschien een tijdlang de allerbeste zijn geweest; er was ook iemand nóg beter.

Het leven heeft Luc Nilis niet altijd zachtzinnig behandeld. Hij zichzelf trouwens ook niet. Hij speelde nog maar net in de Premier League toen hij zijn been brak en moest stoppen met voetballen. Hij raakte verslingerd aan gokken. Zijn zoon Arne ook. Beiden kickten af. Nilis zocht en vond werk als spitsentrainer, maar bleef nergens echt lang. Afgelopen zomer wilde geen enkele Belgische club van zijn diensten gebruik maken. Anderlecht liet niets horen. Uiteindelijk vertrok hij naar Ankaragücü, het RKC Waalwijk van Turkije, om daar de spitsen een en ander bij te brengen. Alsof je Arnon Grunberg naar een reïntegratieproject voor Siberische analfabeten stuurt. ‘Kom maar terug als ze allemaal een roman af hebben.’

Vorige week volgde het verwachte bericht: Luc Nilis vertrekt bij Anakaragücü. Over het hoe en waarom heb ik niets gehoord, maar Ankaragücü staat in elk geval niet bovenaan.

Een paar dagen later zat Nilis in de podcast Mid Mid. Interviewers Sam Kerkhofs en Evert Winkelmans glunderden bijna twee uur lang zó hevig dat het bijna een geluid werd. Een zacht bewonderingsgezoem.

Zijn belangrijkste tip: 'Blijf naar de bal kijken. Een doel staat daar, en dat blijft daar staan. Blijf naar de bal kijken'

Nilis oogde sereen, en klonk even nasaal als anders, alsof niet alleen zijn brille, maar ook zijn neus altijd goed verstopt is. Hij droeg een verwassen bloes, in zijn schoot stond een koffiemok. Hij oogde doodgewoon. Dat komt vaker voor, bij genieën.

Gedrieën bespraken ze Nilis’ leven en werk: zijn goals, zijn favoriete medespelers, Ronaldo, Van Nistelrooy, ruzies met Erik Gerets, de destructie van het gokken, het aanstaande opaschap en de gedeelde zwakte van de vader en de zoon. ‘De appel is bij Arne niet ver van de verkeerde boom gevallen.’

Ook spraken ze een tijdje over de trap. De voet van de meester.

In al zijn kalmte kreeg Luc Nilis plots de geestdrift. Hij sprak over de aanloop, het standbeen, en over het materiaal van de bal als een tuinman over verschillende soorten potgrond. Zijn belangrijkste tip: ‘Blijf naar de bal kijken. Een doel staat daar, en dat blijft daar staan. Blijf naar de bal kijken. Je speelt met een bal, maar je kijkt er niet naar.’

Blijf naar de bal kijken.

Zondag keek Dries Mertens naar de bal, en veegde hem onhoudbaar over het Engelse muurtje. Toen hem na de wedstrijd werd gevraagd hoe hij het precies allemaal had gedaan, antwoordde hij dat hij een paar dagen ervoor naar een podcast met Luc Nilis had geluisterd.

Gerelateerde artikelen