Cor van der Gijp, icoon van een wonderschoon Feyenoord: 'Wij hielden van elkaar'
PRO

Cor van der Gijp, icoon van een wonderschoon Feyenoord: 'Wij hielden van elkaar'

Op krukken strompelde hij in de zomer van 1955 De Kuip binnen. Negen jaar later verliet de kopsterke spits als clubtopscorer aller tijden het stadion der stadions. De zaterdag op 91-jarige leeftijd overleden Cor van der Gijp was bij Feyenoord een garantie voor doelpunten én humor.

Rob Vente, eveneens een markante Feyenoord-man en inmiddels helaas ook niet meer onder ons, interviewde de aanvaller in 2008 voor VI. Op VI PRO bieden we dat hierbij gratis nog eens aan.

'Als je in je leven de verkeerde vrouw trouwt, ga je mooi naar de kloten. Als je als voetballer de verkeerde trainer treft, kun je het ook wel schudden'

Feyenoord neemt een risico als het Cor van der Gijp in 1955 voor achttienduizend gulden overneemt van het Dordtse Emma. Als de jonge stormram zijn contract ondertekent, kan hij zich namelijk amper voortbewegen. Gescheurde kniebanden. Voor zijn carrière wordt gevreesd. Maar na een zeer moeizame revalidatieperiode, na negen maanden tandenknarsend toekijken, maakt hij op 8 januari 1956 toch eindelijk zijn debuut in het eerste elftal. Tegen GVAV. Feyenoord wint met 5-1 van de voorloper van FC Groningen. Een herstelde, gretige middenvoor toont zijn Torinstinct en passeert de gebrilde doelman Otto Roffel tweemaal. Hij groeit uit tot een gouden aankoop, wordt Feyenoords productiefste speler ooit met 177 goals in 233 competitiewedstrijden. Een record dat waarschijnlijk nóóit zal worden gebroken.

'Dankzij hem heb ik er zoveel in kunnen schoppen en vooral koppen. Ik zal het blijven volhouden: Moulijn heeft mij gemáákt'

‘Dat ik zo ver ben gekomen, heb ik vooral aan twee mensen te danken, Richard Dombi en Coen Moulijn’, stelt de inmiddels 75-jarige gentleman, die nog even welbespraakt is als in de jaren vijftig en zestig toen hij in de kleedkamer nadrukkelijk zijn mond roerde. Hij legt het uit: ‘Als je in je leven de verkeerde vrouw trouwt, ga je mooi naar de kloten. Als je als voetballer de verkeerde trainer treft, kun je het ook wel schudden. Maar ik had de grote mazzel dat ik met Richard Dombi te maken kreeg. Een unieke trainer, die zijn tijd ver vooruit was, een man ook die zich om mij bekommerde. Aan Coen Moulijn heb ik ook gigantisch veel te danken. Een linksbuiten van een abnormaal hoog niveau. Als hij het op zijn heupen had, kon een tegenstander hem alleen nog met een lasso afstoppen. Coen had een perfecte voorzet in dat fenomenale linkerbeen van hem, legde de bal op je stropdas. Dankzij hem heb ik er zoveel in kunnen schoppen en vooral koppen. Ik zal het blijven volhouden: Moulijn heeft mij gemáákt. Al heb ik natuurlijk ook het een en ander aan onze grote trukendoos Schouten te danken. Want als Henkie er weer eens een paar in de maling nam, kreeg ik meer ruimte. Ik was zo goed, omdat anderen in het elftal nóg beter waren. Al maakten elegante voetballers als Moulijn en Schouten hun acties op souplesse en diende ik mij altijd uit de naad te werken, moest ik in de zestien oorlog voeren, wilde ik succes hebben. Maar dat vond ik geen probleem, ik hield wel van fysieke toestanden.’

Cor van der Gijp wordt op 1 augustus 1932 in Dordrecht geboren. Op zijn achtste jaar meldt hij zich bij de plaatselijke trots Emma, waarin zijn oudere broers Freek, Janus en Wim al voetballen. ‘Bij ons thuis, waar elke dubbeltje moest worden omgedraaid, werd Emma gegeten, Emma gedronken en Emma geslapen’, herinnert hij zich. ’De club betekende alles voor mijn broers en mij. Trouwens, een alternatief was er niet. Voetbal was in die tijd voor Dordtse straatboefjes het enige vermaak.’

De jongste van het aanvallende kwartet Gijpies debuteert in de zomer van 1950 in het eerste elftal, waarin behalve zijn broers in de aanvalslinie ook neef Jur speelt, een verdediger. Met de vijf van één familie beleeft Emma een glorietijd, heeft het een ploeg met bravoure, die elke tegenstander aandurft.

© Tom Bode

De ambitieuze middenvoor valt in de smaak bij vakman Richard Dombi, die in de jaren dertig zijn stempel op Feyenoord heeft gedrukt, de vereniging in die tijd twee keer – in 1936 en ’38 – naar het landskampioenschap heeft gedirigeerd. Dombi is bij Emma als een vader voor de jonge Cor. ‘Als trainer regeerde hij als een dictator. Zijn wil was wet. Tegenspraak duldde hij nooit, zelfs niet van zijn vrouw’, weet hij nog. ‘Maar hij kon ook een charmante man zijn, een knap psycholoog, begréép de spelers. Hij voelde ook precies aan wanneer je de één in een dwangbuis diende te zetten en een ander op schoot moest nemen. Ik weet nog, dat ik eens in een wedstrijd de ene kans na de andere had verziekt. Na afloop zat ik als één brokje ellende in een hoekje van de kleedkamer. Dombi kwam langs en zei alleen: “Een kans missen is erg, maar geen kans krijgen is erger”. Voelde ik mij plotseling weer een stuk beter.’

Richard Dombi is trots als zijn oogappel op 7 maart 1954 zijn opwachting mag maken in het Nederlands elftal. In de Kuip voor 58 duizend toeschouwers tegen de Engelse amateurs. Het wordt een 1-0 overwinning. Doelpunt van toekomstig Feyenoorder Rinus Bennaars, die dan nog voor DOSKO uit Bergen op Zoom uitkomt. En de trainer – Oostenrijker van geboorte, later tot Hongaar genationaliseerd – treurt met de 1 meter 86 lange aanvalsleider mee als die in zijn derde interland (1 mei 1955 tegen Ierland) al na dertien minuten in Dublin van het veld wordt geschopt. Kniebanden aan flarden. Ziekenhuis. Al verloopt het herstel deprimerend langzaam, Dombi blijft onvoorwaardelijk in Van der Gijp geloven, wil hem zelfs naar De Kuip halen, want inmiddels is de trainer bij Feyenoord teruggekeerd.

Zijn eerste Feyenoord-contract heeft hij altijd bewaard: 'Hier staat het zwart op wit. Basissalaris van 3.600 gulden'

‘Dat ik weer helemaal de oude ben geworden, heb ik aan hem te danken’, vertelt Van der Gijp met vertedering in zijn stem. ‘Die man was niet alleen een toptrainer, maar bovendien een uitzonderlijk heelmeester, een tovenaar op medisch gebied. De wonderdokter, zoals ze hem bij Feyenoord noemden, heeft mij in die rotperiode fantastisch begeleid. Elke dag kwam hij op zijn fietsje van Rotterdam-Zuid – hij woonde aan de Leede, vlak bij De Kuip - naar Dordrecht om mij onder handen te nemen. Om mij moed in te praten. Vind je het gek dat ik idolaat van hem ben geworden?’

Er ligt voor de lopend patiënt Van der Gijp op Rotterdam-Zuid een verbintenis klaar, maar inmiddels heeft hij Sparta al een mondeling toezegging gedaan. ‘Heb ik mijn broer Wim naar Het Kasteel gestuurd’, lacht hij nu. ‘Onze rechtsbinnen van Emma heeft tegen het bestuur van Sparta precies gezegd, wat ik hem had ingefluisterd: “Je moet die broer van mij helemaal niet kopen, want met die rotte knie van hem wordt het toch nooit meer wat”. Ze trapten er in, slikten zijn verhaaltje. Sparta zag God zij dank van mij af en contracteerde, jawel, Wim van der Gijp. Dat was natuurlijk ook geen gekke keus, want Wim kon er heel wat van. Hij had zich bij Emma trouwens al in het Nederlands elftal gespeeld.’

Cor van der Gijp zet op 31 juli 1955, een dag voordat hij 23 jaar wordt, in De Kuip zijn handtekening. Zijn eerste Feyenoord-contract heeft hij altijd bewaard: ‘Hier staat het zwart op wit. Basissalaris van 3.600 gulden. Als premies: 70 gulden bij een overwinning, 40 voor een gelijkspel en 20 bij een nederlaag.’

Bij de grootste vereniging van Rotterdam ontpopt de weer fitte Cor van der Gijp zich tot een middenvoor van allure, eentje die alles heeft. De zoon van een kabellasser bij de PTT is fanatiek, fysiek sterk, beweeglijk, schiet goed en kopt nog beter en is ‘heerlijk gemeen’, zoals Henk Schouten het uitdrukt.

'Whááááám, koppen tegen elkaar. Kraay bloedend tegen de grasmat. Terwijl hij op handen en voeten voor mij lag, kwam mijn knie nog eventjes per ongeluk met zijn kin in aanraking'

‘In het veld was ik inderdaad geen lieverdje’, beaamt de Feyenoorder die een indrukwekkende straflijst opbouwt. ‘Ik herinner mij wedstrijden tegen DOS, waarin Hans Kraay destijds nog stopperspil stond. Kraay en ik tegen elkaar, dat waren duels waar de vonken vanaf spatten. Ongegeneerd kletsten wij er altijd tegenaan. Kraay was zo hard als een spijker, kon je ook fluitend de hel inschoppen. Dus moest je hem voor zijn. Toen hij met DOS in De Kuip was, gooide ik bij een luchtduel met hem ineens mijn hoofd naar achter. Whááááám, koppen tegen elkaar. Kraay bloedend tegen de grasmat. Terwijl hij op handen en voeten voor mij lag, kwam mijn knie nog eventjes per ongeluk met zijn kin in aanraking. De spil van DOS strompelde bloedend als een rund het veld af. Ik riep hem lachend achterna: Moet je maar afstand bewaren, meneer Kraay.’

‘Ik hoor tegenwoordig nogal eens dat het voetbal veel sneller, veel harder is geworden’, vervolgt hij. ‘Sneller? Dat zal best wel kloppen. Maar harder? Dat betwijfel ik. De derby’s destijds tegen het Sparta met bikkelaars als Rinus Terlouw, Ad Verhoeven en Hans de Koning, waren bijvoorbeeld gevechten op leven en dood. Toen wij in het betaald voetbal voor het eerst tegen elkaar moesten spelen – in 1956, op Spangen – vreesde scheidsrechter Karel van der Meer het ergste en moesten de Feyenoorders en Spartanen elkaar voor de wedstrijd in de middencirkel een hand geven. “Dat doe ik, meneer van der Meer, ik moet m’n handen toch nog wassen”, zei Henk Schouten meteen.’

Schouten is niet alleen een briljant technicus, maar hij is bovendien de grote humorist van het elftal. Cor van der Gijp past zich uitstekend bij hem aan. Het duo wordt in de selectie Snip en Snap genoemd. Volop voetbalhumor. Medespelers, trainers, bestuursleden, zij komen allemaal aan de beurt. ‘Wat wij allemaal niet hebben uitgehaald, achteraf schaam ik mij er wel eens voor’, grijnst Van der Gijp nu. ‘Onze spil Jo Walhout was een typische Brabander, die het in de grote stad even wilde gaan maken. Op een dag stapte hij in een hagelwit kostuum de kleedkamer binnen. Hé, daar heb je Pi Scheffer, de orkestleider van The Skymasters, schaterde ik, waarop ik zijn reverszakje beetpakte om er eventjes stevig aan te trekken. Het zakje hing er daarna triest bij. Dat colbertje kon hij gelijk weggooien’.

Bij uitwedstrijden pleegt Feyenoord in die jaren op de terugweg te dineren. Walhout heeft weer eens een fonkelnieuw kostuum aan. Op een gegeven moment valt in het restaurant het licht uit. In de wetenschap dat er in het donker minstens enkele kruimige aardappelen in zijn richting zullen worden gemikt, duikt de blonde Tilburger ogenblikkelijk onder de tafel. Het licht flitst weer aan en Walhout gaat tevreden glimlachend weer zitten. Geen vlekje op zijn nieuwe pak. Om daarop te constateren dat de mosterdpot over zijn stoel is leeggegooid. Dat kostuum kan hij ook meteen weggooien. De daders? Niet moeilijk te raden.

In actie voor Oranje.
© VI
In actie voor Oranje.

Franz Fuchs heeft eveneens te lijden onder de grappen en grollen van Snip en Snap. De trainer is doosbenauwd voor vliegen, vooral nadat hij op de terugreis van Feyenoords eerste Europa Cup-wedstrijd bij IFK Göteborg een noodlanding heeft meegemaakt. Schouten en Van der Gijp gaan bij vliegreizen steevast achter hem zitten. ‘Dan zeiden wij tegen elkaar, net hard genoeg zodat onze trainer het kon horen: Heb je dat gelezen? In Brazilië is weer een toestel neergestort, vliegen blijft bloedlink. Fuchs zoop zich dan de verdere vlucht helemaal lam’, lacht Van der Gijp na al die jaren nog.

Overigens is de Oostenrijker een trainer met wie de Feyenoorder met de grootste mond weinig opheeft. ‘Herr Fuchs kon één ding heeel goed, erg slecht trainen’, beweert hij thans nog. ‘Hij kon er helemaal niets van. Toch werden wij met Fuchs in 1962 kampioen en kwamen we onder hem in de Europa Cup tot de halve finale tegen Benfica. Maar dat was niet zijn verdienste. In het veld zetten de spelers zelf de lijnen uit. En ons positiespel was in de loop der tijd ijzersterk geworden. Richard Dombi had het ons in de jaren ervoor al ingeprent: “Als je goed positie speelt, kun je niet verliezen”. Dombi liet ons er op de training dan ook tot in den treure op oefenen. Elke keer weer positiespelletjes. Wij gingen elkaar in het veld ook steeds beter vinden, doordat Moulijn, Schouten en ik – en meestal nog een stel anderen erbij - na de training altijd lang in het stadion bleven hangen om over voetbal te bomen. Zonder Fuchs erbij natuurlijk. Hadden wij het over ons positiespel, over onze tactiek, hoe de één moest staan, moest bewegen vooral, als de ander de bal kreeg. Hoe wij elkanders sterke punten het best konden uitbuiten. Op een gegeven moment wist ik precies wanneer Moulijn zijn schijnbeweging eruit zou gooien en ook exact waar zijn voorzet dan terecht zou komen. Daar stond ik dan klaar om het karwei af te maken.’

‘En nu wil ik echt niet de eigenwijze ouwe lul uithangen die roept dat het voetbal vroeger veel beter was, dat niet, maar ik ben er wel honderd procent van overtuigd dat ons positiespel destijds meer doordacht was, beter verzorgd, soepeler liep, dan wat je tegenwoordig ziet. Ik ben trouwens sowieso weinig gecharmeerd over de wijze waarop nu wordt gevoetbald. Dat rondspelen achterin, ik word er beroerd van. Wie dat heeft uitgevonden, die moeten ze alsnog voor het gerecht slepen.’

'Bij Blauw-Wit belandde er zelden of nooit een bal behoorlijk voor het doel. Allemachtig, wat heb ik in dat jaar mijn vriend Coen gemist'

Na negen seizoenen Feyenoord houdt de dertienvoudig international het in De Kuip voor gezien. Keith Spurgeon, de Engelse trainer van Blauw-Wit die bezeten is van koppen, lokt de 33-jarige spits naar het Olympisch Stadion. Het wordt voor beiden een deceptie. ‘Want je kunt – zoals ik – nog zo’n goede koptechniek hebben, als je geen behoorlijke voorzetten krijgt, ben je als kopspecialist helemaal nergens. Bij Blauw-Wit belandde er zelden of nooit een bal behoorlijk voor het doel. Allemachtig, wat heb ik in dat jaar mijn vriend Coen gemist’.

De vader van Dennis en Michel wordt trainer. Al overleeft hij bijna de trainerscursus niet. ‘Bij die cursus had ik Ben Peeters als docent, die ook op Varkenoord trainer was. Ging meneer Peeters voor de groep kandidaat-oefenmeesters staan en riep: “Je mag als trainer nooit tegen de wind inpraten, want anders kunnen ze je niet ver...., niet ver....”. Moest dus iemand zeggen niet verstaan, maar dat verrekte ik, dat vond ik het toppunt van lulligheid. Ik vertel het aan Henk Schouten. Die ziet de volgende dag op Varkenoord Ben Peeters en zegt tegen hem: “Joh, die Van der Gijp heeft op de trainerscursus een zak van een docent, dat is ongelooflijk. Gaat die droplul voor de groep staan en roept-ie: Je mag niet tegen de wind inpraten, anders kunnen ze je niet ver..., niet ver... Moeten grote kerels tegen hem zeggen niet verstaan. Wat een eikel, hè? Vind je ook niet Ben?” Diezelfde avond is het weer cursus. Ik werd meteen bij Peeters op het matje geroepen. Geeft hij me van onder uit de zak. Hij brult zelfs dat-ie mij de cursus zal afsodemieteren. Ik heb moeten soebatten om erop te mogen blijven. Maar ik kon moeilijk kwaad op Schouten worden. Ik had iets dergelijks zelf ook kunnen flikken.’

Als aankomend trainer loopt hij stage bij het Borussia Mönchenglabach van de beroemde coach Hennes Weisweiler. ‘Die ging in de rust niet eens naar binnen. “Als ze het nou nog niet weten, dan kan ik het ze in de rust ook niet vertellen”, zei hij. Een trainer naar mijn hart. Had wel iets van Dombi weg. Die zette ook de juiste man op de juiste plaats – héél belangrijk – en zei dan: “Als ze op de plek spelen die ze ambiëren, hoef ik ze ook amper iets te vertellen”.’

Na met succes bij enkele amateurclubs te hebben getraind waagt Van der Gijp zich aan het betaald voetbal, hij volgt in 1972 Leo Beenhakker bij Veendam op. De praktijktrainer heeft het daar goed naar zijn zin, maar krijgt na anderhalf jaar te kampen met lichamelijke problemen. Vooral een versleten heupgewricht maakt hem het werken steeds moeilijker. ‘Ik kon op een gegeven moment niet meer bukken, mijn schoenveters niet meer vastmaken’, klinkt het. ‘Ik ging in die tijd eens met een van mijn spelers die met een flinke spierblessure tobde – Johan Derksen, goeie gozer trouwens, karaktervoetballer – mee naar dokter Strikwerda. Terloops vroeg ik de man om ook even naar mijn rug te kijken. Strikwerda onderzoekt me en zegt gedecideerd: “Je moet onmiddellijk met trainen stoppen, wil je niet in een invalidenwagentje terechtkomen”. Dat advies heb ik maar opgevolgd. Een topscorer van Feyenoord in een invalidenkarretje, nee, dat zag ik niet zitten.’

Na drie heupoperaties beproeft de beste middenvoor die Feyenoord ooit heeft gehad in het seizoen 1989-’90 zijn geluk weer bij die club. In De Kuip is Hans Kraay algemeen directeur geworden en de gewezen stopperspil van DOS benoemt zijn voormalige kwelgeest tot technisch coördinator. Het wordt geen succes. ‘Het waren toen barre tijden voor Feyenoord’, verzucht Van der Gijp. ‘Er was geen cent in kas. Er stonden meer deurwaarders dan toeschouwers voor de poort. Ik kreeg met de onervaren, veel te jonge Pim Verbeek als trainer te maken, er was een zwak bestuur en Hans Kraay stapte van de ene op de andere dag op. Kortom, er viel gewoon niet te werken, dus ben ik vrij snel weer opgestapt.’

'Mijn eerste gedachte aan al die jaren: wat was de saamhorigheid in het elftal grandioos, de teamgeest. Wij hielden van elkaar'

De levenslustige zeventiger, die thans in een chalet in het Brabantse Hank woont, blijft zich overigens Feyenoorder voelen en kijkt vooral op de tijd dat hij in De Kuip de aanval leidde met grote voldoening, met weemoed ook, terug. ‘Maar het gekke is, dat als je mij vraagt wat mij het meest is bijgebleven’, zegt hij, ‘dan denk ik niet onmiddellijk aan het droomvoetbal dat wij in de jaren vijftig in De Kuip speelden; schieten mij niet meteen de twee landskampioenschappen uit het begin van de jaren zestig te binnen en zelfs niet die happenings in de Europa Cup, al was het natuurlijk ontroerend mooi om voor de wedstrijd tegen Benfica in de haven van Lissabon twee boten met zingende Feyenoord-supporters te zien afmeren, tranen in mijn ogen, ja. Maar mijn eerste gedachte aan al die jaren: wat was de saamhorigheid in het elftal grandioos, de teamgeest. Wij hielden van elkaar. Nee, niet zoals Paul de Leeuw van een man houdt, maar zoals voetballers om elkaar geven, die zoveel hebben meegemaakt, zoveel samen hebben gelachen. Ik koester dat verleden’.

‘In november 2007 was ik vijftig jaar getrouwd’, gaat hij verder. ‘Ik heb dus de mazzel gehad om in mijn leven niet alleen een goed trainer, maar ook een goede vrouw te treffen. Op het feest dat Ans en ik in Dordrecht gaven, kwamen alle kameraden van vroeger binnenstappen. Piet Steenbergen, die in november tachtig jaar wordt, en goeie zeventigers als Eddy Pieters Graafland, Gerard Kerkum, Hans van de Hoek, Guus Haak, Hans Kraay. Henk Schouten en Frans Bouwmeester. Vrienden voor het leven. Mijn neef René van der Gijp, die in de voetballerij toch heel wat heeft meegemaakt, stond op dat feest met open mond te kijken. “Ongelooflijk”, zei hij, “dat al die spelers nog zó aan elkaar gehecht zijn. Als Giovanni van Bronckhorst straks vijftig jaar is getrouwd, zal hij zich amper kunnen herinneren met wie hij vijftig jaar geleden in De Kuip heeft gevoetbald, laat staan dat ze naar zijn feestje komen.’

De grijze, goed gesoigneerde Cor van der Gijp gaat vandaag de dag nog steeds met plezier naar zijn club. ‘Alleen dat rondspelen achterin, afschúwelijk’, verzucht hij. ‘Als Richard Dombi zou horen dat ze dat vorig seizoen bij Feyenoord deden, hij zou zich in zijn graf omdraaien’.

Gerelateerde artikelen