Ik droomde vannacht over Glenn Helder. Echt. Glenn zat achter een groot Ludwig-drumstel uit de jaren zeventig en mocht twaalf minuten lang spelen, omdat Jan Joost van Gangelen even iets achter uit zijn auto moest halen wat dat betreft.
Glenn op een gewoon normaal mensendrumstel. Het was prachtig. Er werden geen samples ingestart door zijn handlanger, nee, het was Glenn alleen. Hij raasde over zijn trommels, hij liet zijn crashbekken suizen en de hihats werden omhoog en omlaag bewogen door de voet waarmee hij jaren geleden ballen van dertig meter in de kruising joeg. Ik keek naar zijn gezicht en zag iets wat verdacht veel leek op geluk.
Glenn verdween volkomen in zijn muziek. Achter hem keken de studiogasten – het derde team van Kaalweide Go Boys – verbijsterd toe. Ze kenden alleen de fanfare in het dorp. Ik hoopte dat er een gitarist mijn droom binnenwandelde, maar helaas. Glenn kreeg een teken van de regie, zette een ongekende funky break in en stopte abrupt. Daarna zei Kees Kwakman iets over de binnen- of de buitenkant dekken.