Derk Haank: ‘Ik laat De Graafschap eredivisiewaardig achter’

Derk Haank doorstond als voorzitter van De Graafschap orkanen van kritiek. De Superboeren rolden van incident naar incident en zakten sportief steeds dieper in het moeras. De preses werd daarvoor verantwoordelijk gehouden, maar neemt niettemin afscheid met promotie.

U kondigde onlangs uw afscheid aan als voorzitter. Waarom?

‘Aan het begin van het seizoen heb ik al tegen mijn vice-voorzitter Ap Ruesink gezegd dat hij er serieus rekening mee moest houden. Als ik het hele jaar met bloemen en hulde was overladen, was het misschien moeilijk geweest dit besluit te nemen. Maar als er zoveel tegen één persoon is geageerd als in mijn geval, is het misschien ook eens goed als iemand anders het overneemt. Het is vrijwilligerswerk en ik help graag, maar wil wel onderdeel zijn van een oplossing. Niet onderdeel van een probleem. Ik wil best nog even Kop van Jut zijn als ik de club daarmee help, maar je moet oppassen dat jij niet degene wordt aan wie de mensen zich storen. Ze moeten niet denken: Zolang die Haank daar rondloopt, zien ze mij niet meer. Daarbij heb ik sinds enkele maanden een nieuwe baan (bij uitgeverij Springer, red.) en dat blijkt toch meer energie te vreten dan mijn oude job in de raad van bestuur bij Reed Elsevier, omdat ik meer in het buitenland zit.’

Bent u trots op de afgelopen vier jaar?

‘Dat is nou niet het woord dat in me opkomt. Het woord vermoeiend wel. Er is een hele last van me schouders gevallen nu ik de verantwoordelijkheid niet meer heb. Voortdurend denk je: Het zal toch niet gebeuren dat onder mijn voorzitterschap de tent failliet gaat. Het waren tropenjaren. Er is een hoop gebeurd en het is best lastig daar iedere keer bij betrokken te zijn. Ik heb het noodgedwongen overgenomen toen oud-voorzitter Hylke Enzerink zo’n beetje het stadion werd uitgejouwd na dat Udinese-verhaal. (In die periode had De Graafschap een samenwerkingsovereenkomst met de Italiaanse club, red.) Ik ben er een beetje ingerold tegen wil en dank. Van tevoren wist ik dat er twee jaar lang gesaneerd zou moeten worden. Pas aan het begin van het derde jaar konden we eindelijk wat geld uitgeven. Uitgerekend toen werd het onrustig, want daar werden we niet beter van. Dat resulteerde uiteindelijk in de vervanging van technisch manager Gerard Marsman. We hadden grote sympathie voor Marsman en er was een zekere persoonlijke loyaliteit naar hem toe. Maar ja, we hadden eindelijk eens een beetje uitgegeven en het werd alleen maar slechter. Vandaar.’

Uit loyaliteit stapte algemeen directeur Jacco Swart ook op. Vindt u dat professioneel?

‘Nee, en dat heb ik hem ook gezegd. Jacco dacht: Samen uit, samen thuis. Er was overduidelijk heel veel kritiek op Marsman bij ons, maar ook bij supporters. Als je drie jaar lang verantwoordelijk bent geweest voor het technisch beleid, vind ik het helemaal niet zo raar daar een keer iemand anders voor verantwoordelijk te maken. Dat wil helemaal niet zeggen dat de persoon niet deugt of geen capaciteiten heeft. Zo’n besluit neem je zonder emotie. Ik vond die beslissing van Jacco een beetje zeven jongens in een oude schuit. Een beetje padvinderachtig. Als bij gebrek aan resultaten een persoon vervangen moet worden en iedereen voelt zich dan medeverantwoordelijk voor het beleid, dan kunnen directeuren van ondernemingen de hele dag wel aftreden. Vaak genoeg brengen mensen niet wat je verwacht en dan zoek je een ander. Daarvoor ben je zelfs ingehuurd als algemeen directeur.’

Vervolgens ontsloeg u ook trainer Peter Bosz. Hij eiste vervolgens geld via een arbitragezaak.

‘Dat tekent een mentaliteit die gelukkig niet de mijne is, zo leer je de mensen echt kennen. Ieder mens heeft recht op ontslagbescherming, zo is de wet. Alleen hadden wij afgesproken – ook schriftelijk – dat we zonder kosten van hem af konden als het niet meer ging. Later heeft hij dat ook nog een keer op televisie verklaard. Als je dan daarna toch beroep doet op je wettelijke bescherming bij de arbitragecommissie, dan krijg je natuurlijk gelijk en een paar centen mee, maar dan ben je wel moreel failliet. In mijn ogen is Peter Bosz moreel failliet. Als we één persoon altijd gesteund hebben tegen de verdrukking in, is het Peter Bosz geweest. Dan krijg je niet te horen dat je zo blij bent dat de voorzitter je altijd gesteund heeft, nee, dan ligt het aan de voorzitter. Ik wens hem veel succes met het geld.’

U heeft zelf al diverse vooraanstaande functies in het bedrijfsleven bekleed, eerder bij Reed Elsevier en nu bij de Duitse uitgeverij Springer. Is de voetbalwereld veel gevoeliger?’De mensen zijn een stuk gevoeliger en emotioneler. Ze voelen zich vrijer om meteen maar wat te roepen. En er is altijd wel een pennenvoerder die dat wil opschrijven. Dat is het grote verschil met het bedrijfsleven. Als je daar iemand ontslaat bij gebrek aan resultaten of omdat de persoon niet deugt, moet het wel een héle belangrijke Piet zijn wil hij de pers halen. Laat staan dat die persoon ongeventileerd en ongecorrigeerd kan zeggen wat hij ervan vindt. Iedere speler, medewerker en manager van een club heeft constant toegang tot de publiciteit. Ik heb altijd leiding mogen geven aan bedrijven met honderden, zo niet duizenden, journalisten. Ik was daar een beetje aan gewend, maar dit gaat nog directer. Daar moet je je niet door van de wijs laten brengen, want dan heb je geen leven meer.’

U bent zelf de afgelopen jaren vaak het mikpunt geweest van kritiek. Hoe bent u daarmee omgegaan?

‘Als je alles van jezelf blijft lezen, word je gek. Natuurlijk vind ik sommige journalisten etters, maar slechts één keer ben ik echt boos geworden. Ik kan er niet tegen als men bewust zaken verkeerd opschrijft om de uitkomst te krijgen die ze graag willen. Dat is door De Gelderlander gebeurd. Na het vertrek van Marsman en Swart kropen de commissarissen dichter naar de organisatie en kregen we signalen dat toch wel een aantal dingen scheef zaten. Hoewel we qua aantallen werknemers maar een snoepwinkel hadden, heerste er een eilandencultuur. Het kantoor, jeugdopleiding en scouting, en het eerste elftal waren allemaal aparte eilanden. Voor zover je in zo’n kleine organisatie langs elkaar heen kunt werken, elkaar het leven zuur kunt maken en negeren, gebeurde dat bij ons. Toen degradeerden we ook nog en besloten we het weinig overgebleven geld te gebruiken om de trainer aan te trekken die iedereen wilde: Frans Adelaar. In alle enquêtes stond Frans bovenaan en we gaven hem het relatief geringe budget om spelers te halen. Dat geld hebben we níet meteen benut voor het aantrekken van een nieuwe technisch directeur en nieuwe algemeen directeur, want dan hadden we het bedrag kunnen halveren. Toen zeiden we – wellicht naïef – dat we de zaak een paar maanden zouden aankijken om te zien wat de werkelijke problemen waren en in de loop van het seizoen wilden we een nieuw management aanstellen. Daarna zouden wij weer teruggaan in onze toezicht houdende rol. Dat heb ik redelijk gecommuniceerd op de persconferentie. Maar wat gebeurde er? De Gelderlander maakte vanaf dag één duidelijk het daarmee niet eens te zijn en vond dat er een technisch directeur moest komen. De krant had er ook een naam bij: Toon Beijer. Toevallig afkomstig uit dezelfde omgeving als de verslaggever. Vanaf dat moment schreef hij dat Haank voor technisch directeur speelde. Ik heb hem nog één keer op kantoor uitgenodigd om het uit te leggen, maar hij is het toch blijven schrijven. Ik weet vanuit mijn baan nog wel zoveel van journalistiek om te weten dat dit niets met verslaggeving te maken heeft. Vervolgens werd alles in dat licht gepresenteerd om de sfeer onmogelijk te maken en de benoeming van Beijer door te drukken. De naam Beijer viel zo vaak in zo’n vroeg stadium, dat de tegenkrachten zich bundelden. Daardoor was er op gegeven moment helemaal geen draagvlak meer voor hem. Ik heb me eraan gestoord, omdat het me persoonlijk raakte. Vooral toen de resultaten uitbleven, riep iedereen dat de voorzitter technisch directeur was. Dan kan ik moeilijk roepen dat de trainer de selectie heeft samengesteld, want dan richt alle toorn zich op de trainer.’

U kreeg spandoeken in de tuin en anonieme scheldtelefoontjes. Voelde u zich bedreigd?

‘Dat niet. Het gaat om een handjevol mensen en dat er een keer een spandoek in je tuin staat, daar lig ik niet wakker van. Ik kan me veel voorstellen, maar de Achterhoekers zijn niet zo agressief dat ze mij te lijf gaan. Ze weten de slechte prestaties aan het aankoopbeleid en dat kreeg ik in mijn schoenen geschoven. Toen Marsman daarvoor nog verantwoordelijk was, was het tegen Marsman. Dus ik heb nou niet de indruk dat een grondige karakteranalyse is gemaakt en dat ik niet zou deugen. Achteraf had ik het mezelf een stuk makkelijker kunnen maken door wel zo iemand aan te stellen. Hoewel, ieder ander dan Beijer was vast ook afgebrand door De Gelderlander. En laten we wel wezen, ik heb maar een vrijwilligersbaantje en mijn carrière hangt hier niet van af. Ik had niet zo’n behoefte aan rugdekking. Daarbij had ik niet kunnen inschatten, en velen met mij, dat het zó slecht zou gaan. De reactie wordt dan zo hevig en als voorzitter ben je dan aan de beurt. Het zij zo. Dat is ook wel goed om eens mee te maken. Het werkt louterend.’

Vervolgens stelde u in januari Ron Olylager aan als technische baas, tot dat moment nog de assistent van Adelaar. Ontstond er zo niet een scheve situatie?

‘Je moet onderscheid maken wat je voor de lange termijn kiest en hoe je daar op korte termijn mee omgaat. Dat Olyslager assistent was van Adelaar, was een complicatie. We hebben met de trainer overlegd en voorgesteld dat hij gedurende het seizoen altijd rechtstreeks zou rapporteren aan de voorzitter. Frans heeft zelf aangegeven dat hij meteen met Ron wilde werken.’

Adelaar maakte in maart zijn vertrek bekend. Heeft u overwogen om toen een ander aan te stellen?

‘Nee, dat is nooit aan de orde geweest. De laatste keer dat ik over zulke dingen gesproken heb, was tijdens de onderhandelingen. Toen hebben we hem een aanbieding gedaan en dat wilde hij afwegen tegen het aanbod van ADO Den Haag. Hij zag bij Den Haag meer mogelijkheden en ik heb Frans gevraagd of hij gemotiveerd was het seizoen af te maken. Hij zei dat ik daar niet aan hoefde te twijfelen. De relatie met Adelaar is altijd prima geweest.’

De trainer was toch echt niet blij dat u vanaf dag één zei dat De Graafschap kampioen móést worden. Dat verhoogde de druk enorm.

‘Ja, dat hoor ik nu ineens. Vorig jaar zijn we gedegradeerd. Toen heb ik individueel gesproken met iedere speler die overbleef en de situatie uitgelegd. Ik heb ze gevraagd wat de doelstelling moest zijn. Ze zeiden unaniem: “We gaan voor het kampioenschap”. Toen wij Adelaar benaderden, hebben we hem dat ook verteld en hij was het daarmee eens. Nu kun je je inderdaad afvragen of het zo handig was dat zo nadrukkelijk naar buiten te brengen. Als het slechter gaat, komt na twee maanden natuurlijk naar buiten dat de voorzitter promotie had beloofd. Ik wilde duidelijk maken, dat voor ons een Fortuna Sittard- of MVV-scenario niet aan de orde was. Dat beeld van een veredeld jeugdelftal in de wei moesten we voorkomen. In zoverre heeft het gewerkt, dat we achtduizend seizoenkaarten verkochten.’

Trekt u nu een lange neus?

‘Helemaal niet. In de eerste plaats ben ik supporter en zodoende heb ik rond de promotie een van de leukere weken van mijn leven gehad. Het afgelopen jaar was veruit het zwaarst van de vier. Ik had niet verwacht dat het zo matig zou gaan en daar heb ik ook onder geleden. Er ging geen dag voorbij, of de omgeving begon er wel over. Dat is heel vervelend. Ik voel me nu geen winnaar, want we hebben ontzettend veel geluk gehad. Je kunt niet zeggen dat wij aan onze verwachtingen hebben voldaan. We hebben niet al te veel sprankelend voetbal laten zien en zijn als zesde geëindigd. Dat vind ik niet best. Ik heb geen verstand van technisch beleid, maar als je het team soms zag spelen, dacht je: Die winnen nooit meer een wedstrijd. Maar soms was het ook best redelijk. In het begin van het seizoen wonnen we thuis alles, maar uit verloren we alles. En dan ligt het aan de voorzitter! Al hebben we geen fantastisch voetbal of via een herkenbaar concept gespeeld, promotie is uiteindelijk gelukt. Ik vind overigens wel dat we terecht de nacompetitie hebben gewonnen.’

Wat moet er nu gebeuren om van De Graafschap een stabiele eredivisieclub te maken?

‘We zitten nu een beetje te somberen, maar we zijn echt wel opgeschoten de afgelopen jaren. Financieel zijn de zaakjes op orde en we hebben elke week een vol stadion. Vier jaar geleden was dat niet zo, toen zaten er zevenduizend man. Ondanks de mindere resultaten, is de steun van de achterban toegenomen. Nú mag de norm zijn dat we een stabiele eredivisieclub worden en dat mag je het management ook opleggen. Negen jaar geleden was het gezien de oude accommodatie en organisatie een wonder dat we in de eredivisie kwamen, nu niet meer. Kijkend naar de begroting uit de reguliere inkomsten, zo’n zeven á acht miljoen euro, ons relatief goedkope stadion en de infrastructuur, zijn wij eredivisiewaardig.’

De belangrijke posities worden ingenomen door Ron Olyslager, Johan Tukker en Gert Kruys. Zij bulken niet van de eredivisie-ervaring. Is dat een probleem?

‘Tukker en Olyslager hebben op eredivisieniveau gespeeld, dus zij hebben voetbalverstand. Als managers hebben ze geen geweldige ervaring, maar dat moet je dan misschien weer bij de nieuwe voorzitter zoeken. De eilandencultuur hebben we getracht weg te halen. Olyslager is een man van de club, die de jeugdopleiding en het eerste elftal goed kent. Tukker is ervaren in de organisatie en samen zijn ze aan het rondfietsen. Olyslager heeft al behoorlijk ingegrepen in de structuur van de jeugdopleiding en poppetjes vervangen. Hij is er verantwoordelijk voor dat we in het tweede elftal zijn gestopt met het geven van contracten; veelbelovende amateurs uit de regio krijgen de kans. Bij de jeugdopleiding lopen oud-spelers zoals Jan Vreman en Dennis te Braak. Organisatorisch en financieel zijn we onder mij wel degelijk opgeschoten, maar sportief gezien zijn we geen meter verder. Als we het goed doen komen we op de achtste of negende plaats en als we het slecht doen, degraderen we weer. Dat is ons speelveld, het is niet anders door de eenzijdige verdeling van de tv-gelden.’

U heeft zich al vaker druk gemaakt over oneerlijke concurrentie. Vorig jaar scoorde u nog veel publiciteit toen u via een rechtszaak degradatie wilde voorkomen. Waarom heeft u die zaak niet doorgezet?

‘Gezien alle juridische adviezen bleek dat heel goed haalbaar, maar de vraag is of het ook verstandig is. We hadden de KNVB kunnen aanklagen omdat ze sommige clubs ten onrechte licenties hadden verstrekt. Een aantal clubs kon immers niet aantonen dat ze zonder problemen het seizoen konden afmaken. Volgens mijn juridische adviezen hadden we die zaak gegarandeerd gewonnen. Alleen betekent dat een andere club daarvan de dupe wordt. Nou, dan wens ik jou veel succes. Ik kreeg al een aantal enthousiaste e-mails van FC Utrecht-supporters. Daar beginnen we maar niet aan. Dan heb je nog het Europese traject. Maar dat duurt zo lang, dan is de aanstichter allang dood. We hebben het nooit echt serieus overwogen, maar ik heb meer een signaal willen geven. Een roep van frustratie, omdat ikzelf de eerste twee jaar alleen maar had gesaneerd.’

U bent nog niet helemaal weg, want eind juni volgt nog een arbitragezaak tegen Jurgen Wevers, die beweert een overeenkomst tot contractverlenging met u te hebben. Hoe is het met uw geheugen?

‘Mijn geheugen is prima. Er is geschreven dat de voorzitter zich niks meer kan herinneren. Dat is ook weer zoiets denigrerends, alsof ik lijd aan een geheugenstoornis. De feiten zijn dat Jurgen het vorig jaar moeilijk heeft gehad. Hij begon dit jaar als tweede keeper, toch hebben heel veel mensen bij de club vertrouwen in Wevers. Mede daarom zijn we om tafel gaan zitten en hebben we over de toekomst gesproken. We zijn in het najaar begonnen met onderhandelen en dat sukkelde een beetje door. Inmiddels was hij weer eerste doelman en werden de eisen wat opgeschroefd. Op gegeven moment kwam er weer een enorme poedel en toen hadden wij niet zo’n haast meer. Zo gaat dat. Wij hebben wel degelijk onderhandeld; alleen is de vraag hoever je bent in die besprekingen. Nou, laat anderen daar maar over oordelen. Mondeling was er geen principeakkoord.’

Wie zou uw ideale opvolger kunnen zijn?

‘Vier jaar geleden was ik voorstander van een management met een controlerende raad van commissarissen. Dat is afgekeken uit het bedrijfsleven. Alleen heb je in de voetbalwereld één probleem: de allesbepalende voorzitter is een begrip. Als je zegt alleen maar voorzitter te zijn van het toezicht houdende orgaan, wil niemand dat weten. Wanneer ik het nu zou inrichten, zou de voorzitter meer als een Engelse chairman moeten zijn. Hij moet tijd hebben om bij de grote sponsors langs te gaan en hier en daar een kopje koffie te drinken. Je komt er niet met twaalf keer per jaar vergaderen. Binnen de huidige raad van commissarissen is besloten dat ze extern zoeken. In de enquêtes staat Hylke Enzerink bovenaan. Ongeacht de kwaliteiten, vind ik dat je als oud-voorzitter nooit moet terugkomen. Kies voor een frisse wind, veel elan en val nou niet terug.’

Bekijk hier al onze video's