
Als speler keek Ruud Gullit (62) al over de bal heen en dat brede blikveld heeft de voormalige topvoetballer altijd behouden. Een gesprek over narrige Nederlanders, Farioli, ouder worden, realistisch voetbal, bruistabletjes en Oranje.
Een lach en een juichkreet kondigen de komst van Ruud Gullit aan. De zon schijnt zowaar boven golfclub The International in Badhoevedorp en dat is voor de voormalige topvoetballer het teken dat hij eindelijk weer de baan op kan. ‘In de winter zie je mij hier niet vaak’, zegt hij hoofdschuddend. ‘Ik heb een pesthekel aan kou. Maar vandaag is de eerste dag die lichtjes aan de lente doet denken. We kunnen weer.’
'Het is in de politiek nu verdeel en heers, dat vind ik verschrikkelijk'
Wat houdt een wereldburger zoals u in Nederland?
‘Het klimaat in ieder geval niet. Maar ik hou van dit land. Ook al wordt de sfeer er niet beter op. Het steekt me dat de politieke partijen steeds minder met de burgers bezig zijn. Dat gevoel heb ik heel sterk. Iedereen in Den Haag is bezig met zijn eigen partij en met gaten dichten in de begrotingen. Met geld dat ze van elkaars ministeries afknabbelen. Zodat ze goede sier kunnen maken bij hun achterban en bij de volgende verkiezingen niet afgestraft worden. Wie behartigt nou écht onze belangen? Helemaal niemand. Dat heeft grote impact op de sfeer in ons land. In principe is Nederland een prachtig land, met veel sociale voorzieningen en moderne faciliteiten. En toch zijn veel mensen ontevreden en chagrijnig. Dat begint bij een politieke leiding die geen eenheid uitstraalt. Het is verdeel en heers. Dat principe vind ik verschrikkelijk.’
Hoe bedoelt u dat precies?
‘Bewust worden mensen tegen elkaar opgezet. Het is een kwestie van anderen boos maken. Zodat die daarna kunnen worden aangewezen als de boosdoeners. Zo van: zie je wel, we zeiden het toch? Waardoor de tegenstellingen steeds groter worden. En dat kan weer politiek ingezet worden. We zijn een boos land geworden, met narrige mensen. Al geldt dat niet alleen voor Nederland. Het is de tendens in heel de wereld. Terwijl de oplossing ligt in begrip en empathie voor elkaar tonen. Compromissen sluiten. We zullen wel móéten, zeker in ons politieke systeem, met al die partijen. Achter de schermen zijn politici het vaker met elkaar eens dan wij zien. Maar vóór de schermen komen ze met stoere teksten en vergroten ze de kloof. Om hun kiezers niet tegen zich in het harnas te jagen. Dát vind ik het allerergste. Dat gekonkel, voor de bühne.’