
In de zomer van 1982 is de voetbalwereld in de ban van een magisch elftal. Een elftal dat met captain Sócrates, het genie Zico, de strateeg Falcão en de deze week zeventig jaar geworden alleskunner Toninho Cerezo alle harten verovert. Tot de droom eindigt in een nachtmerrie.
Daarmee is ook Brazilië er toch ingetuind. Net als het Oranje van 1974 leeft ook deze versie van de Seleção echter voort in alle harten. Ook zonder wereldtitel geldt Brasil 1982 als een van de beste ploegen die de wereld ooit heeft gezien. Door te kiezen voor het pure voetbal en trouw te blijven aan de eigen spelopvatting. Ook toen dat niet zo verstandig was.
Om de aantrekkingskracht van dat Brazilië goed te begrijpen, moeten we terug naar het begin van de jaren zeventig. De Kanaries zijn in 1970 in Mexico met Pelé voor de derde keer wereldkampioen geworden. De ploeg speelt dat WK goddelijk voetbal en aan de zijde van de superster flonkeren ook sterren als rechtsback Carlos Alberto, spelmaker Gérson, rechterspits Jairzinho, linksbuiten Roberto Rivellino en aanvaller Tostão. Volgens velen is die ploeg de beste aller tijden. De toekomst lijkt goudgeel.