Ernst Happel in 100.000 tekens: een zeldzame kijk in een tere ziel
PRO

Ernst Happel in 100.000 tekens: een zeldzame kijk in een tere ziel

Dinsdag is het precies 25 jaar geleden dat Ernst Happel overleed. In 1978 verscheen in de WK-special van Voetbal International het meest uitvoerige én indringende verhaal ooit over de man die Feyenoord naar de Europa Cup I had geleid en die zomer ook Oranje aan goud moest gaan helpen. Het masker van de nukkige Oostenrijker ging helemaal af voor de toenmalige VI-verslaggever John Linse. ‘Ik was net Van Hanegem.’

Ernst Happel zal het Nederlands elftal op z’n discutabele weg naar en door Argentinië leiden, begint Linse zijn verhaal dat in de WK-special liefst twintig pagina's beslaat. Argentinië moet ’t hoogtepunt worden van een carrière die al bol staat van de hoogtepunten en een relatief gering aantal teleurstellingen laat zien. Die prestaties zijn in de loop der jaren al uitvoerig beschreven. Uitgangspunt van het nu volgende verhaal was dan ook niet de successenreeks met Feyenoord en Club Brugge. En ook niet hoe die opeenvolgende rij van resultaten tot stand is gekomen. Dit wordt meer een verkenning naar de speler en de mens Happel.

‘Als ik naar Argentinië ga, wil dat toch niet zeggen dat ik een fascist ben?’

Daartoe verbleef de VI-equipe dagenlang in Wenen om er met velen van zijn vrienden, bekenden en andere relaties te spreken. Het is een boeiende tocht geworden langs zijn trainers, zijn medespelers, zijn fans, zijn masseur, zijn vrouwen, zijn kameraden, te veel om op te noemen. Vele duizenden woorden over Ernst Happel, maar of hij ten slotte echt peilbaar wordt, valt te betwijfelen. De wegen van deze einzelgänger zijn veelal ondoorgrondelijk, zelfs voor hen die ’m onder alle omstandigheden hebben meegemaakt. Trek zelf uw conclusies.

BRAZILIAANSE VERNEDERING

Winter 1949. De verzamelde profs, semi-profs of, in vergelijking tot nu, onderbetaalde amateurs van Rapid Wien zijn op weg naar Zuid-Amerika. De stemming aan boord van de ogenschijnlijk gammele en uiteraard nog door propellers voortgedreven vliegmachine is perfect. De zittingen zijn weliswaar hard, de tussenlandingen talrijk en vervelend, en de tocht door het afwisselend sombere en zonnige zwerk zal van – veertig uur – lange duur zijn, maar het uiteindelijke reisdoel moet mooi zijn: Rio de Janeiro.

Een dan nog volstrekt onbekend voetbalparadijs, maar de vooruitgesnelde berichten zijn veelbelovend. De stadions schijnen er stampvol te lopen, de atmosfeer moet er avontuurlijk zijn, de stad zelf heet tot diep in de nacht te swingen en op de stranden aan de Copacobana paradeert een leger aan exotische en uitbundig geproportioneerde Braziliaanse vrouwen.

Wie anders dan de alom vertegenwoordigde en normaliter in Parijs zetelende makelaar Ucrainczyk organiseert deze trip? Rapid Wien had er wel oren naar. De winterstop duurt lang, de uitgaven gaan door – en het leefklimaat in het naoorlogse Wenen is dan zeker niet zó weldadig dat een aanbod voor een Zuid-Amerikaanse tournee kan worden afgeslagen. Rapid Wien is bovendien gewend aan reizen en trekken: men heeft er de reputatie van voetballende Chinezen aan overgehouden. Voor deze primeur heeft de clubleiding zelfs besloten de spelers in een nieuwe uniforme outfit te steken.

Max Merkel herinnert zich: ‘Een kapsones dat we hadden toen we eenmaal in Rio waren geland. We zouden ons wel ’ns even presenteren daar. Dat duurde dus één stap. Ik was nauwelijks het vliegtuig uit of de hitte daalde op me neer. Ongelooflijk. Nog nooit meegemaakt. Voor ik de hal van het vliegveld bereikt had, was ik door en door bezweet.’

Ernst Happel: ‘Op uitnodiging van onze eerste tegenstander, Vasco da Gama, gingen we dezelfde avond nog naar het stadion. We zaten in het restaurant dat uitzicht bood op het veld. Wat we toen gezien hebben, zal ik nooit meer vergeten. Er was ons verteld dat het eerste van Vasco een trainingspartijtje speelde tegen het tweede. Ik heb m’n ogen uitgekeken. Daar liepen twintig donkere knapen te spelen die stuk voor stuk alles met een bal konden. Ik heb er moeite voor gedaan, hoor, maar kon desondanks niet achter komen wie nou tot het eerste en wie nou tot het tweede behoorde. Je zag geen verschil.’

De eerste Europese libero wordt die nacht in Rio geboren: Ernst Happel

Dat debuut van het in Europa zo geprezen Rapid Wien op het Zuid-Amerikaanse continent loopt uit op een regelrecht sportief drama. De hoge temperaturen niet gewend, voor ’t eerst onder kunstlicht spelend, wordt Rapid onder de voet gelopen. In een minimum aan tijd loopt de score tot 3-0 op. ‘En het zou nog veel dramatischer zijn geworden dan die uiteindelijke 5-0’, aldus Merkel, ‘als de manager van Vasco da Gama geen seintje had gegeven om het verder kalm aan te doen. We werden tureluurs getikt en gedold.’ Happel: ‘We hadden niets in te brengen tegen die Brazilianen. Een dergelijke afstraffing hadden we nog nooit ondergaan. Nota bene in onze eerste wedstrijd al – en er moesten er nog zo veel volgen. Kun je nagaan hoe we die nacht naar bed zijn gegaan.’

Toch zal die nacht van beslissende betekenis zijn voor de carrière van Ernst Happel, 22 jaar oud dan, en de technische linksachter van Rapid Wien. Terwijl de spelers moeizaam in slaap sukkelen, voeren de twee technisch verantwoordelijke leiders van Rapid Wien een diepgaand gesprek over oorzaak en gevolg van de zojuist opgelopen vernedering. Die leiders zijn Hans Pesser, de trainer, en Franz Bimbo Binder, de zogenoemde directeur sportief. Twee door de wol geverfde voetbalveteranen ook, die gezamenlijk een vroegere generatie van Rapid hebben aangevoerd en van wie vooral Binder nu nog een levende legende in het Oostenrijkse voetbal vormt. We zullen ze meermalen tegenkomen in dit verhaal.

Volgens velen de beste verdediger die Oostenrijk ooit heeft gekend versus Nederland tijdens het WK-kwalificatieduel in 1957.
Volgens velen de beste verdediger die Oostenrijk ooit heeft gekend versus Nederland tijdens het WK-kwalificatieduel in 1957.

Pesser: ‘Binder en ik zaten in zak en as. We hadden een draai om de oren gekregen zoals we nooit voor mogelijk hadden gehouden. Als het zo door zou gaan, moesten we onder Kohlendampf terug. Nou waren er verzachtende omstandigheden: de temperatuur, het licht en de vermoeienissen van de reis. Maar het voornaamste was toch wel dat ons systeem, het anders zo succesvolle systeem met twee vleugelverdedigers en vijf aanvallers, het tegen deze balvaardige Brazilianen aflegde. Zo ging het niet, zo zouden we louter hoon oogsten, zo zouden we ook niet in Wenen terug kunnen keren. Weet nog goed hoe we daar met papiertjes hebben zitten rommelen. Eén, twee, drie uur lang. Het was alweer ochtend toen we eindelijk een gezamenlijke oplossing gevonden hadden. De oude Weense school verlieten we, er kwam iets volkomen nieuws voor in de plaats.’

De eerste Europese libero wordt die nacht geboren: Ernst Happel.

En Merkel wordt zijn gedienstige voorstopper.

HOGERE WEENSE SCHOOL

‘Weet je’, zo lispelt Merkel tussen twee slokken witte wijn door, ‘weet je dat ik van Happel nog steeds kilometergeld tegoed heb? God… Wat heb ik voor die man afgesjouwd. Kilometers heb ik voor hem gelopen, tegenstanders heb ik voor hem onder de grond gestopt, hoe vaak heb ik niet lopen bikkelen, terwijl hij achter mij de Hogere Weense School demonstreerde en daar het applaus voor incasseerde?’

We mogen daaruit afleiden dat toen al de verstandhouding tussen Merkel en Happel niet helemaal honderd procent was. Merkel heeft ’t nooit kunnen verdragen dat hij ondanks al zijn inspanningen nooit de populariteit van Happel heeft kunnen benaderen. En dat hij slechts éénmaal het Oostenrijkse nationale elftal bereikte, omdat Happel zo vriendelijk was een blessure voor te wenden.

Beiden lange tijd ploeggenoten bij Rapid Wien en beiden bondscoach van Oranje, desondanks was Max Merkel niet bepaald een vriend van Ernst Happel.
Beiden lange tijd ploeggenoten bij Rapid Wien en beiden bondscoach van Oranje, desondanks was Max Merkel niet bepaald een vriend van Ernst Happel.

‘Als je mij vergelijkt met Franz Beckenbauer, dan was Max Merkel mijn Schwarzenbeck. Hij had geen klasse en was net goed genoeg voor het vuile werk’

‘Als Merkel nu zo slecht ligt in Oostenrijk’, aldus Happel, ‘heeft-ie dat aan zichzelf te wijten. De man heeft succes gehad als trainer en waar hij dat nou aan te danken heeft, ik weet ’t niet. Maar in al die jaren dat hij trainer was, heeft hij op ’t Oostenrijkse voetbal lopen schelden. Het stelde niets voor, volgens hem, en dat heeft ’m veel vijanden opgeleverd. Wat heeft hij dan zelf wel gepresteerd? Als je mij vergelijkt met Franz Beckenbauer, dan was Merkel mijn Schwarzenbeck. Hij had geen klasse – en was net goed genoeg voor het vuile werk. Dat deed hij consciëntieus, z’n mentaliteit was goed en hij was sterk in het duel, en daarom mocht hij blijven.’

GEBOREN LEIDER

Happel: ‘Ik heb als speler altijd een geweldige eerzucht gekend. En ik was bikkelhard en agressief als ik dat moest zijn. Maar ik ben nooit een speler geweest die blind het gezag van de trainer heeft gevolgd. Ik was overtuigd van mijn inzichten en ik vond dat mijn stem gerespecteerd moest worden. Als je zo bent, lig je al snel in de clinch met de trainer. En ik heb vaak met trainers in de clinch gelegen. Met Pesser vooral. Een keiharde vent, die van eenieder een maximale inzet verwachtte, of je nou Happel of Merkel heette. Pesser ging het gevecht met de vedetten van die tijd niet uit de weg. Als je moest lopen, dan moest je ook lopen.’ Lachend: ‘En ik was net Van Hanegem. Rondjes lopen zonder bal, daar had ik een afschuwelijke hekel aan. Zodra er wel een bal op ’t veld lag, had-ie met mij geen problemen meer.’

Rapid Wien is in die jaren – eind veertig, begin vijftig – de absolute topclub in Oostenrijk. Een ploeg van louter internationals, van wie Happel, Zeman, Hanappi, de gebroeders Körner en Robert Dienst (herinner de Nederlandse hel van Prater) de bekendste namen zijn. Hans Pesser is trainer van die formatie, de beste die Oostenrijk ooit heeft gehad, zegt men, en dat kan wel waar zijn gelet op zijn conduitestaat: vijf keer kampioen, éénmaal triomfator in het dan zo belangrijke Mitropa Cup-toernooi en éénmaal winnaar van de Oostenrijkse beker.

Hans Pesser: ‘Een mens moet niet eigenwijs zijn. Als een ander ’t beter weet, laat-ie het dan beter weten. Happel was al vrij jong een voetbalprofeet. Leverde tips over de tactiek, waar ik slechts zelden aan voorbij gegaan ben. Voor de wedstrijd zat hij heel geconcentreerd medespelers te instrueren. Dat moesten ze doen en daar moesten ze op letten. De geboren leider. En na de wedstrijd duurde de wedstrijd voort. In die jaren vlogen de spelers nog niet naar huis. Gingen bij elkaar zitten. Glas wijn erbij, hapje eten, en discussiëren over de afgelopen wedstrijd. Ernst had dan altijd zinnige dingen op te merken.’

Hans Pesser: ‘Ging hij in het strafschopgebied tegenstanders passeren, leverde hij hakballen af aan de keeper, en dan stolde het bloed in m’n aderen’

‘Toen we daar in Brazilië onze hele systeem omgooiden, was het geen vraag wie dan libero moest spelen. Die positie was zo uitgetekend voor Happel – daar hoefde je geen voetbalkenner voor te zijn. Als-ie het spel voor zich had, kon hij ’t ook helemaal uittekenen. Dat tactische inzicht van hem, ongelooflijk, toen al. Z’n techniek was bovendien perfect. Hij kon een bal over veertig meter met links en rechts zó zuiver verplaatsen…’

‘Happel was een prof. Ik kan me niet herinneren dat hij ooit één training heeft gemist of te laat is gekomen. Ik heb ‘m weleens van de training moeten sturen. Bij conditietrainingen. Had-ie niet veel zin in. Stond hem niet aan, hè. Ja, die conditie was altijd wel een probleem voor mij. Niet voor hem, want hij ving dat moeiteloos op met zijn inzicht. Happel liep nooit te veel, maar te weinig, nee, dat ook niet.’

‘Hij was wel lichtzinnig. Die jongen zat vol levenslust. Hij hield van een paar glazen wijn, hij hield van kaarten, hij hield van vrouwen, dat moest eigenlijk in de hand gehouden worden. Oh ja, hij ging weleens over de schreef, vooral als hij zondags tegen een ploeggie uit de provincie moest spelen. Dan nam hij ’t niet zo nauw.’

‘In zulke wedstrijden had-ie ook de neiging om zich dingen te veroorloven waarvan ik vond dat hij dat niet kon maken. Ging hij in het strafschopgebied tegenstanders passeren, leverde hij hakballen af aan de keeper, en dan stolde het bloed in m’n aderen, of hij stopte enkele keren achtereen de bal met z’n kont. Ja, de mensen stonden dan op de banken, maar ik kon dat maar matigjes waarderen.’

‘Ik wil niet zeggen dat we daardoor hoogoplopende conflicten hebben gekregen, maar echt tof was de verstandhouding na afloop dan niet. Du, Happel, zei ik dan weleens, du bist kein Weltmeister, sondern ein Hausmeister. Op zulke momenten was-ie tot in ’t diepst van zijn ziel gekrenkt. Kwam niet aan zijn reputatie, die was ’m heilig. De week daarop maakte hij dan voor mij alles weer goed. Een belangrijke wedstrijd, flikte hij zulke dingen niet. Dan kon hij zeer sober spelen, had hij zich dagenlang geconcentreerd en zeer professioneel geleefd en dat betekende hoe dan ook een Happel-in-vorm. Ja, je kon hem treffen, heel gemakkelijk, want hij heeft maar zo’n klein hartje.’

‘Ik heb altijd de indruk gehad hem door en door te kennen. Toch heeft hij mij verrast. Was direct nadat Feyenoord de Europa Cup en later de Wereldbeker had veroverd. Met Happel als trainer en dat verbaasde me niets. Want dat hij een voortreffelijk trainer zou worden, heeft altijd voor mij vastgestaan. Maar op basis van zijn praktische kennis en zijn natuurlijke voetbalinstinct, dát wel. Van theorie, ach, dat was zijn stijl niet, daar zou hij wel weinig van weten, veronderstelde ik. Ik heb ’m toch uitgenodigd voor de verenigde Oostenrijkse oefenmeesters om een referaat te houden. Dat was in één woord fantastisch. De mensen hebben aan z’n lippen gehangen – zo’n helder en doorwrocht verhaal stak Happel toen af. Had ik nooit verwacht. Dat hij succesvol werk afleverde als trainer, já, dat hij ’t ook nog kon verklaren, nee.’

‘Daar stond niet langer dat robuuste Wiener kind, zoals ik ‘m altijd meegemaakt heb. Daar stond in alle opzichten een vakman – en eenieder was eigenlijk perplex. Ik dus helemaal, ook al omdat hij nog iets gedaan had, wat ik ‘m weliswaar gevraagd had maar nooit verwacht dat-ie ’t ook zou doen. Hij kwam met een bos haar aan in Wenen, dat kón helemaal niet, zei ik hem. Heeft-ie toch naar me geluisterd. Z’n haar was keurig geknipt, Happel stond er als een gentleman bij.’

JONGEN VAN DE STRAAT

’t Moet in de late zomer van 1938 zijn geweest dat Ernst Happel z’n eerste schreden op het terrein van Rapid Wien zette. Dat is op zichzelf louter toeval geweest, want Rapid is oorspronkelijk niet zíjn club. Happel: ‘Een voetballer moet een voorbeeld hebben. Dan bloeit het jeugdvoetbal pas echt op. Kon je zien in de grote jaren van Moulijn, Keizer, Israël, Van Hanegem en Cruijff in Nederland. Zag je in alle uithoeken van de stad ventjes oefenen: de schaar van Keizer, buitenom als Coentje, de tackle van Rinus, de kromme pass van Van Hanegem. Dan gaat ’t goed met de voetballerij. Ik heb ook zo’n voorbeeld gehad: Sesta, een fantastische verdediger, van het wonderteam dat Oostenrijk ook al in de jaren dertig had en afkomstig van Austria Wien. Die man wilde ik volgen en opvolgen en dan moest ik bij Austria zijn. Daarom was ik aanhanger van Austria. Ik heb me moeten overhalen om naar Rapid te gaan.’

‘Een voetballer moet een voorbeeld hebben. Dan bloeit het jeugdvoetbal pas echt op’

Dat is dan de verdienste geweest van ook al een voormalige Oostenrijkse international, Leopold Nitsch, op dat moment aan Rapid als jeugdtrainer verbonden en de buurman van Happel.

Hij liet ’m in een selectiewedstrijd opdraven, die meer dan één veelbelovend talent opleverde. Ook de gebroeders Körner, links- en rechtsbuiten van het latere Oostenrijkse wonderteam, ondergingen die middag een test van Nitsch.

Als bondscoach van Oranje met Willem van Hanegem en Wim Jansen.
Als bondscoach van Oranje met Willem van Hanegem en Wim Jansen.

Alfred Körner vertelt: ‘Happel was ’t lievelingetje van Nitsch en niet alleen van hem. Het was een heel klein ventje toen, maar zo klein als hij was, hij beheerste alle technieken al. Linkshalf moest-ie de eerste jaren spelen, omdat hij ’t figuur van een verdediger nog niet had. Sinds die middag ben ik Happel niet meer uit ’t oog verloren. We zijn altijd gezamenlijk van en naar de training gelopen, zeven lange kilometers, maar dat was toen nog niet abnormaal.’

‘Met Nitsch kon Happel goed opschieten. Was een goede psycholoog. Maar met die jeugdtrainers had-ie altijd bonje. Want, ja, ’t was een eigenwijs baasje. Hij was vreselijk op rechtvaardigheid gesteld. Wanneer hem iets niet lekker zat, zei hij dat ook, waar wij onze mond nog weleens hielden. Ernst wilde ook nooit van iemand hulp accepteren. ’n Harde kop, ongelooflijk, liet zich nooit kennen, zocht sowieso z’n eigen weg. Typisch een product van z’n omgeving, hè. Happel was al vroeg op zichzelf aangewezen. Hij groeide op straat op. Wie daar vooruit wil komen, is op winst aangewezen. Dat wist-ie al snel. Alleen zijn oma, daar had-ie, geloof ik, een heilig ontzag voor.’

VEELAL ALLEEN OP DE WERELD

De living van Ernst Happel in Oostkamp, een tegen Brugge aanleunend Belgisch oord. Aanwezig zijn Happels Rotterdamse makker Rinus Mikkers, Happel zelf, de HP-verslaggever Peter van Deutekom en ondergetekende. Happel heeft zojuist z’n medewerking aan een in HP geschilderd portret verleend en antwoordt wat korzelig op enkele VI-vragen ter voorbereiding van een verblijf in Wenen om daar meer informatie op te diepen.

Waar ben je opgegroeid?

Happel: ‘Bij m’n oma. En toen die overleden was, ben ik bij een oom en tante ingetrokken.’

En je ouders?

Happel: ‘Die heb ik nauwelijks gekend. Ze zijn trouwens overleden. Beiden. Ik hem nog ’n stiefbroer gehad, is ook overleden.’

Wie leeft er nog wel die iets over je jeugd kan vertellen?

Happel: ‘Niemand meer. Oma dood, opa dood, ouders dood, ooms en tantes dood, Nitsch is dood, ze zijn allemaal dood.’

Ik heb dat al eerder opgemerkt: Happel laat zijn zielenleven maar moeilijk ontleden en zelfs op momenten dat er een amicale sfeer ontstaat, blijft hij terdege op z’n hoede. Spontaan over zijn jeugd praten, doet hij nooit, en toch moet de manier waarop hij z’n jeugd heeft beleefd bepalend zijn geweest voor hetgeen hij geworden is: een enorm op zichzelf gericht heerschap met unieke maatschappelijke en fatsoensnormen.

‘Ik ben nooit een speler geweest die blind het gezag van de trainer heeft gevolgd’

Zo is ’t mij bijvoorbeeld een raadsel gebleven waarom hij ’t bestaan van één familielid verzwijgt. In het Oostenrijkse Eisenerz, tweehonderd kilometer ten zuiden van Wenen, woont nog een tante van hem, waar hij mee opgegroeid is. Zijn voormalige vriendin Hannie Muys (tegenwoordig weer in Rotterdam woonachtig) kan zich nog maar al te goed herinneren hoe zij ettelijke jaren terug op weg naar Happels traditionele vakantieoord Velden die tante een bezoek brachten. Het mens was zielsgelukkig met die onverwachte belangstelling van de zo matig corresponderende Happel – en sloofde zich twee dagen lang uit om ’t hem en zijn vriendin naar de zin te maken. De tranen sprongen haar in de ogen toen hij afscheid nam. Hannie is helaas het adres vergeten en Happel zelf zwijgt haar dood.

Maar goed, na enig speurwerk in Wenen en na een volgend gesprek met Happel ontstaat toch een beeld van zijn jeugd. Zijn ouders komen voort uit een horecabedrijf en werken beiden in restaurants van hun respectievelijke ouders. De tijden zijn slecht: de werkeloosheid neemt hand over hand toe, wie nog een baan heeft laat zich werkelijk alles aanleunen om die baan te houden, kortom de crisisjaren zijn in aantocht. Wenen is rijp om door het nazisme ingepalmd te worden. Het huwelijk van Happels ouders is al niet best – later scheiden ze dan ook – en de belasting van een jengelend kind wordt, ook in relatie tot het werk in de restaurants, te zwaar geacht. Ernst, twee jaar oud dan, wordt ondergebracht bij z’n oma. In een groot gezin, dat wel, maar het kroost van oma is de schooltijd dan al wel ontgroeid. De Hütteldorferstrasse wordt na verloop van tijd meer zijn thuis dan de woning van zijn grootouders, die daar overigens ook gesitueerd is. Een typische volksstraat in Wenens toenmalige 14e Bezirk; hij zal er bijna twintig jaar leven.

‘Ik kan niet zeggen dat ik veel liefde van m’n ouders ondervonden heb. Weet trouwens ook niet of ik het ze kwalijk kan nemen dat ze me destijds min of meer uit huis gezet hebben. Het was moeilijk om in die dagen het hoofd boven water te houden. Maar het zal duidelijk zijn, dat ik ze er nooit dankbaar voor ben geweest.’

‘Overdag was ik trouwens niet bij m’n oma, daar konden ze me dan ook niet hebben. Ik werd ’s ochtends vroeg naar het klooster gebracht en ’s avonds weer opgehaald. Er waren maar weinig mensen die tijd voor me hadden. Die jaren in het klooster, tussen de nonnen, daar denk ik niet graag aan terug. Aan m’n oma wél. Ze verwende me als ze daar de tijd voor had, terwijl haar eigen kinderen een grote bek konden krijgen. Was een fijn mens. Alleen gedurende de vakanties had ik nog weleens contact met mijn ouders, maar als ik dan bij ze logeerde, werkten ze nóg de hele dag. Oh ja, dat steekt natuurlijk wel, dat er destijds voor mijn stiefbroer wel plaats was in dat huis. Kan best zijn dat ik ze dat vooral kwalijk heb genomen.’

‘Alleen gedurende de vakanties had ik nog weleens contact met mijn ouders, maar als ik dan bij ze logeerde, werkten ze nóg de hele dag’

‘Het lijkt me nogal logisch dat ik vrij snel zelfstandig was. Ik was tenslotte op mezelf aangewezen en zeker op straat. Daar bracht ik de meeste tijd door toen ik eenmaal uit dat klooster was. Ik maakte snel m’n huiswerk en zocht dan het leven in de stad op. Wat dat huiswerk betreft was ik een tamelijk plichtsgevoelig baasje. Ik heb na de lagere school geleerd voor Taschner (leermaker). Op een half jaar na had ik die scholing ook afgemaakt, maar toen kwam de oorlog ertussen.’

OORLOGSVERLEDEN

Ernst Happel zit de 22ste juni 1941 aan de radio gekluisterd. Hij zal daardoor minimaal een oorgetuige zijn van wat nu nog bekend staat als Rapids meest eclatante succes. In het Olympiastadion van Berlijn treffen Schalke 04 en Rapid Wien elkaar om het zogenoemde Groot-Duitse Kampioenschap te beslissen. Oostenrijk en Duitsland zijn op dat moment nazi-één en dan mag een overkoepelende competitie niet ontbreken. Ruim tachtigduizend mensen zijn die bloedhete middag ter plekke om een klein Weens wonder te aanschouwen. Schalke 04 voert het duel in de tweede helft met 3-0 aan, als de legendarische Franz Bimbo Binder eindelijk op dreef komt. Binder (ooit nog coach van PSV) schopt er hoogstpersoonlijk drie in en na negentig minuten geniet Rapid Wien de twijfelachtige eer om zich kampioen van Groot-Duitsland te noemen: 3-4.

Toeval of niet: diezelfde dag nog wordt de oorlog tussen Duitsland en Rusland geproclameerd.

Happel: ‘Binnen twee maanden was de hele ploeg vertrokken. Naar het Oostfront. Vanaf 22 juni 1941 had Rapid geen ploeg meer. Wie ’ns op verlof in Wenen was, speelde mee in de competitie. En verder moest men het stellen met mensen uit de lagere elftallen, of uit de jeugd. Dat seizoen, 1941/42, heb ik mijn debuut gemaakt in Rapid 1. Was zestien jaar jong, nog zó klein, maar ze hadden niemand anders. Robert Körner was de eerste eigenlijk, Alfred was na mij aan de beurt.’

‘Zeven van de acht bij ons wonende mensen waren tegen het nazisme, één uiteraard voor. Het was volstrekt onmogelijk iets tegen het regime uit te richten, althans niet dat ik dacht, zo jong nog. Wie zich niet aan de heersende spelregels onderwierp, werd min of meer vogelvrij verklaard. Wilde ik voor Rapid Wien spelen, dan moest ik lid van de Hitlerjugend worden. Nou, dat heb ik gedaan, ik was er lid van, zonder overigens te beseffen waar je dan aan meewerkte. Concentratiekampen? Kom nou, daar wisten wij toen toch niks van.’

‘Dankzij mijn positie bij Rapid Wien heb ik nog wel enige bescherming genoten. Ik kreeg in de buurt van Wenen een zekere arbeidsplaats toegewezen, toen hoefde ik de eed nog niet af te leggen. Heb ik drie maanden gezeten om daarna te worden ingekwartierd in een kazerne: opleiding voor telefonist. Heeft zes maanden geduurd, men heeft mijn vertrek uit Wenen kunnen rekken, maar toen moest ook ik eraan geloven.’

‘Wilde ik voor Rapid Wien spelen, dan moest ik lid van de Hitlerjugend worden. Nou, dat heb ik gedaan’

‘Eerst kwam ik nog in Schwabingen terecht, vervolgens ging het richting Rusland. Ik heb nooit werkelijk aan het front gelegen. Altijd op ’n afstand van zeker vijfhonderd kilometer. Maar dat was óók link. Ik heb verschillende jongens de lucht in zien vliegen omdat ze tegen door Partizanen geplaatste mijnen op liepen. Een schot heb ik zelf nooit gelost. Er was nooit aanleiding voor.’

‘Bovendien heb ik het eigenlijk alleen maar meegemaakt dat we ons terug moesten trekken. We waren doodsbenauwd voor die Russen. Dat was de enige vraag in die tijd: Waar is de Rus nou? En dan trokken we ons weer haastig terug, hè. Dan kwamen we weliswaar de Amerikanen tegen, maar alles beter dan in handen van de Russen vallen. Als je dáár krijgsgevangene werd, dan wachtte Siberië, heette ‘t. Heb ik een enorme angst voor gehad.’

‘Op een zeker moment lagen we volkomen ingesloten. Van de Amerikanen kregen we een seintje dat we konden overlopen, als er een vuur aan hun kant werd ontstoken. Hebben we gedaan. Wapens weggesmeten. Bepakking volgestopt met voedsel, voedsel en nog eens voedsel. Die nacht ben ik in een bosje aan de Amerikaanse zijde in slaap gevallen. Werd ’s ochtends keurig door de jongens wakker gemaakt en als krijgsgevangene ingerekend. Die Amerikanen waren niet slecht. Ze lieten je de hele dag voetballen, als je dat wilde, en knepen ook een ogen toe als je bij een boer om wat eten wilde bedelen. Zie me nog lopen, vijftig kilo aardappelen op m’n rug.’

‘Als je bij de Russen krijgsgevangene werd, dan wachtte Siberië, heette ’t. Heb ik een enorme angst voor gehad’

‘In de buurt van Emden, Oost-Friesland, heb ik m’n langste tijd als krijgsgevangene doorgebracht. Daar brachten ze ons met nog tachtigduizend anderen naartoe. Een eindeloze tijd van wachten. Zes maanden lang. Zó lang tot je wel moest vluchten. Ondanks de daaraan verbonden risico’s. Ik heb ’t gedaan en ben linea recta naar Oostenrijk gegaan. Met de trein en door het Rode Kruis geholpen. In de buurt van Salzburg kwam ik weer in een kamp terecht, maar dat was gelukkig van korte duur. Zij die voor de demarcatielijn woonden, konden vertrekken. Toen heette ik uiteraard Ernst Happel, Wienerstrasse 23 in Linz. Wenen was nog bezet door de Russen, ik ben er desondanks snel naartoe gegaan. Ik had ruim een jaar niets meer van mijn familie gehoord, godzijdank leefde iedereen toen nog.’

‘Dat kan ik niemand uitleggen: wat een stad als Wenen voor een Wiener betekent, en zeker voor mij. Daar voelde ik me pas echt thuis, hoeveel haat ik er ook tegen zekere autoriteiten heb opgedaan. Weet nog goed hoe de politie me ooit snapte in een bioscoop tijdens de oorlog. Was een film voor boven de achttien jaar en dat was ik nog lang niet. Opgebracht, vastgezeten, huisarrest. Een week lang. Ook op zondag. Elke drie uren kwamen ze controleren of je nog thuis was. En had ’t lef maar niet om toch nog weg te gaan. Dat was de grootste straf die ze me konden aandoen: me die voetbalzondag afpikken. Want voetbal, ja, dat was mijn hele leven.’

DE GRAP MET DE SS’ER

In nachtelijk Den Haag begaat een van Happels stapvrienden ooit een behoorlijke fout. Henk Kalkman – we komen hem nog vaker tegen – heeft een aardige slok op, als hij tot een minder geslaagde grap besluit.

Kalkman: ‘Ik loop naar het toilet om een plasje te doen en zie aan de bar een klein manneke staan met een grote neus. We waren al een tijdje onderweg, ik was dus halfjes, en zeg tegen dat baasje: Zie je daar Ernst Happel zitten? “Ja”, zegt-ie. Ik tegen hem: Die Happel vertelde me net dat jij een klein pleurisjoodje bent.’

‘Die gozer loopt dus rood en wit aan. Ik m’n plasje gedaan, ga weer op m’n kruk naast Ernst zitten en zeg tegen hem: Zie je daar dat kleine manneke aan het andere eind van de bar zitten? “Ja”, mompelt Ernst. En ik weer in m’n dronken bui: Die vent zegt net tegen mij dat je een SS’er bent.’

‘Dat had ik dus niet moeten doen, hè. Dat kwam hard aan. En een ellende dat ik daarvan gehad heb. Die Happel viel niet meer te stuiten joh. Die wilde onmiddellijk op de vuist. Wat een moeite het me gekost heeft om ’t te sussen. Dat was nou oprechte woede van Happel. Hij haat ’t nazidom en als je ’m daarin plaatst wordt-ie gek, hè.’

ONTEVREDEN KANTOORKLERK

Echt gewerkt heeft-ie nooit, Ernst Happel. Als we er tenminste van uitgaan dat zijn inspanningen voor de voetballerij als een betaalde hobby moeten worden gekwalificeerd. Zijn oorspronkelijke opleiding heeft hij nooit voltooid; zijn ambities om tot de top door te dringen namen hem onmiddellijk na de oorlog volledig in beslag. Het leven van Happel speelt zich dan in een voor hem nooit monotoon ritme van trainen, spelen, kaarten, discussiëren, uitgaan en weer trainen, spelen et cetera af.

‘Ik ben altijd een prof geweest’, zegt hij.

Op één uitzondering na.

Dankzij een relatie bij Rapid Wien wordt hem een baan bezorgd bij de altijd pensioenzekere overheid: het ministerie van Cultuur. Achter Happel, zo meent men, moet een gedienstige kantoorklerk schuilgaan. Alfred Körner: ‘Dat is een schromelijke vergissing geweest. Happel op kantoor en dan in een volstrekt ondergeschikte functie… Dat kon nooit van lange duur zijn. Hij heeft nou eenmaal het karakter niet om zich te laten sturen. Hij stuurt zélf, bepaalt zijn eigen richting, zoals-ie dat altijd gedaan heeft, en nog doet.’

‘Ik moest elke ochtend op kantoor zijn om m’n kaart af te laten stempelen. ’s Ochtends om acht uur al. Ik was dan wel weer een kwartier later vertrokken’

Happel: ‘Daar kreeg ik mooi de zenuwen van, hè. Ik moest er elke ochtend zijn om m’n kaart af te laten stempelen. ’s Ochtends om acht uur al. Ik was dan wel weer een kwartier later vertrokken, maar dat gedoe zeg, een kaart laten stempelen om van je aanwezigheid blijk te geven, werd ik helemaal eng van. Zag ik helemaal niet zitten. En van mijn geld dat ik bij Rapid Wien verdiende, kon ik toch wel rondkomen. Ach, het viel destijds niet te vergelijken met wat een prof nu verdient, maar het was voor mij ruim voldoende.’

Körner: ‘Op een gegeven moment bood hij mij aan om zijn baan over te nemen. Heb ik gedaan. Ruim dertig jaar later doe ik ’t nog. Al die jaren in dienst van de overheid. Over twee jaar ben ik aan mijn pensioen toe. Ik voel me er prima bij, maar ’t lijkt me voor Ernst niets.’

KONINGSDUO MET DE TIJGER

Als Happel in 1946 zich opnieuw aansluit bij de gelederen van Rapid Wien, treft hij daar een tot dan onbekende doelman aan. Het is Walter Zeman, later afwisselend Der Tiger of Der Panther genoemd, en dat gebeurt uitsluitend als je enige klasse in huis hebt. Zeman komt niet van Rapid, maar van FC Wien, in die dagen een rijke kweekvijver van talent. Zeman is een spectaculaire atleet, die al een loopbaan als sprinter, hinkstap- en verspringer achter de rug heeft als hij zijn uiteindelijke bestemming onder de lat vindt. ‘De beste lijnkeeper die ik ooit gekend heb’, spreekt Happel nu nog lovend.

Ze zullen bijna vijftien jaar onafscheidelijk zijn.

Het duo Happel-Zeman dringt al snel tot de nationale ploeg door; als duo worden ze ook uitgenodigd om in door de UEFA en FIFA samengestelde Europese dan wel wereldformaties deel te nemen. Zeman is zo mogelijk nog populairder dan Happel. Hij is ’t idool van de massa – en wil dat ook zijn, daar waar Happel zich nog weleens nurks terugtrekt in zijn persoonlijke gevoelsleven. En Zeman is ook meer de charmeur, de vrouwenjager, die in Wenen een voortreffelijk jachtterrein heeft. Happel bevindt zich dan regelmatig in zijn kielzog; die hobby delen ze samen. ‘Als we ’s zondags van een wedstrijd terugkwamen, moesten Zeman en Happel eerst links op het perron vriendinnen omhelzen en dan snel rechts het station verlaten omdat daar weer andere afspraken waren gemaakt’, aldus een medespeler die het weten kan. Happel was trouwens ook degene die ’t contract voor Zeman afsloot, toen al voelde hij instinctmatig de waarde van een vedette aan.

’t Heeft bijna tien dagen geduurd voor ik Zeman in Wenen kon opsporen. Der Tiger is volledig afgeknapt op de voetballerij die hem in betere tijden zo veel plezier bezorgde. Hij bewoont een sombere flat in een van de buitenwijken, maar veel thuis is hij niet. Zeman brengt de meeste tijd, net als vroeger, door in een wijnlokaal – dat is gezelliger. Hij werkt bij het gemeentelijk energiebedrijf in de buitendienst en schijnt zijn werkzaamheden zo in te richten dat-ie al tegen de klok van tien uur achter een kwart liter witte wijn zit.

Alfred Körner: ‘Het zal je moeite kosten Zeman aan de praat te krijgen. Het is een oude doelman, hè, en keepers, ja, die zijn altijd een beetje gek. We zien Zeman haast nooit meer. En willen we hem er een keertje bij hebben, dan moet er eerst een boodschap bezorgd worden. Telefoon heeft hij niet. Die man zoekt geen enkel contact. Het zou me trouwens niets verbazen als hij veel geld vraagt voor enkele woorden.’

Omwille van de oude vriendschap met Happel wil hij best zijn medewerking verlenen. Niet hier, thuis, maar tweehonderd meter verderop, daar is een Gaststätte op de hoek van de straat.

Het is pakweg half elf; Zeman heeft zich in een wat sjiekere outfit gehesen dan we hem aan de deur van zijn flat aantroffen, de wijn is al voor hem besteld; hij kan van wal steken.

‘Kaarten zeggen me niks. Het is de meest populaire bezigheid van voetballers, maar ’t heeft me nooit kunnen boeien. Happel wel. Die deed niets anders als we weer eens op reis waren. Ik las dan meestal een boekje. Vermaakte ik me beter mee. Maar dat was dan ook de enige hobby die wij niet deelden.’

‘Het leven in Wenen begint en eindigt beim Heurigen. Met een paar vrienden een wijnlokaal instappen, één grote tafel, Viertl Weiss, wat worst, wat kaas om te eten, véél praten en genieten van de Schramml-muziek. Zo hebben we gezamenlijk ontelbare uren doorgebracht. We waren tweeling. Hóórden bij elkaar. En sliepen altijd op dezelfde kamer, áls we sliepen, en anders waren we toch wel met elkaar op pad.’

Walter Zeman: ‘Om het publiek te dienen, flikte-ie het regelmatig om met z’n hak op mij terug te spelen. Niet zomaar een hakbal. Néé, gericht op het kruis en dan moest ik wel gestrekt’

‘Ernst was eigenlijk meer prof dan ik. Hij kende de grenzen, waar ik nog weleens door wilde gaan. Hij heeft ook altijd de ambitie gehad om door te gaan in het voetbal. Trainer worden, dat was niet meer dan logisch. Ik heb dat ook nog een tijdje gedaan. De jeugd van Rapid getraind en later nog wat tweedeklassers in Oostenrijk. Elf jaar lang nog – en toen heb ik finito gezegd. ’t Moest maar eens afgelopen zijn. Ik beleefde er geen plezier meer aan. Alles is in vergelijking met toen toch minder geworden? Wij stonden model voor de Weense school. Techniek was de basis van ons voetbal en zo hoort het ook. Wat ze de laatste jaren laten zien, wat heeft dat nog met mooi voetbal te maken. Kracht en loopvermogen, het lijken wel atletiekwedstrijden.’

‘Het is eigenlijk jammer dat ik destijds zo populair was. De mensen spreken me nu nóg aan over voetbalzaken en over het verleden. Wat moet ik daar in godsnaam mee aan? Praten over wat geweest is; ik vind ’t onzin. Kijk liever naar de toekomst. Wat brengt ons de toekomst? Niets! Er is geen voetbaltoekomst – wat zou ik dan over voetbal praten?’

‘Ik ben afhankelijk geweest van Ernst Happel, dat wil ik graag toegeven. Het was die combinatie van hem en mij die ons zo superieur maakte. Kan me herinneren dat Ernst twee jaar lang in Parijs heeft gespeeld. Weet je wat dat voor mij betekende? Een vormcrisis zoals ik die nog nooit beleefd had. Uit de nationale ploeg, uit het eerste van Rapid zelfs. Ernst was nog niet terug of ik was óók weer terug. Hij bezorgde me zelfvertrouwen, Happel was de echte Weltmeister, de onaantastbare, de grootste speler die Oostenrijk ooit gekend heeft.’

‘Neemt niet weg dat hij me ook grijze haren heeft bezorgd. Zoals de trainer, Hans Pesser, letterlijk en figuurlijk oud van hem is geworden. Want hij speelde graag voor de publieke tribune. Tijdens wedstrijden dat we oppermachtig waren, moest ik ’t meest geconcentreerd zijn. Om het publiek te dienen, en zelf het applaus te oogsten, flikte-ie het dan regelmatig om met z’n hak op mij terug te spelen. Niet zomaar een hakbal. Néé, gericht op het kruis en dan moest ik wel gestrekt. Ernst lachen. De mensen hadden dolle pret.’

Walter Zeman: ‘Er was wat wrijving tussen Happel en Di Stéfano. Komt er een hoge bal ons strafschopgebied in, stopt Ernst ’m weer eens met zijn kont… Op zichzelf is dat al vernederend voor een tegenstander, maar wat-ie vervolgens deed…’

‘Dat deed hij niet alleen in Wenen, ook in het buitenland. We speelden een toernooi in Valencia, de finale, we stonden al voor en beheersten het spel. Strafschop voor Rapid. Ernst achter de bal. Wat deed hij? Draait zich met z’n rug naar de keeper en scoort met een van zijn befaamde hakballen. Regelrecht de bovenhoek in. Vonden ze daar niet leuk, de Spanjaarden. Die mensen waren echt boos. Maar Ernst had ’t geweldig naar z’n zin. “Een beetje show hoort erbij”, zei hij na afloop.’

‘Wat me nog ’t best voor ogen staat, is wat-ie flikte in Bogotá. We waren weer eens op tournee en speelden tegen Millonarios, de club waar Di Stéfano groot is geworden en waar hij ook de absolute vedette was. Er was wat wrijving tussen die twee, Happel en Di Stéfano. Komt er een hoge bal ons strafschopgebied in, stopt Ernst ‘m weer eens met zijn kont. Op zichzelf is dat al vernederend voor een tegenstander, maar wat-ie vervolgens deed werkte als gif op Di Stéfano. Ernst gaat zitten op die bal. Já, tienduizenden mensen op de tribune, hoor. Echt een belediging, vond Di Stéfano dat, temeer omdat hem ook nog met zijn wijsvinger wenkte: zo van, kom die bal maar halen. Is op hoogoplopende ruzie uitgelopen. Ze werden beiden uit het veld gestuurd. Di Stéfano en Happel, twee hele groten van het toenmalige voetbal.’

‘Zoals gezegd, het verwondert me niets dat Happel een grote trainer is geworden. Meest frappant voor mij is hetgeen hij met Hasil heeft gedaan. Dat was toch een luie middenvelder. Met talent, dat wel, maar ongeschikt voor het moderne voetbal. Onder Happel is die jongen toch maar een grootheid geworden. Waar is-ie nu? Nergens meer. Ik heb Ernst overigens uit het oog verloren. We hebben de laatste jaren geen enkel contact meer. Hij zit er nog middenin, terwijl ik ’t niet meer kan opbrengen naar een wedstrijd te gaan. Doe ’m trouwens de groeten. De wijn is betaald? Ik blijf nog even zitten, als jullie het niet erg vinden. De dag is nog lang en binnen is het warm.’

VOETBAL IS OOK SHOW

Terug in Oostkamp. De huiskamer van Happel.

‘Ik kan het niet uitstaan als spelers gaan lopen trucen in een wedstrijd die gewonnen moet worden. Zoals die Erwin Vandendaele, die ik hier in Brugge aantrof. Die deed ook nog aan spelletjes bij een 1-0 achterstand. Word ik bloedlink. In noodsituaties moet een speler het opbrengen de bal richting Hoek van Holland te schoppen. Zonder pardon. Compromisloos. Daarom ben ik altijd zo gek geweest van Rinus Israël. Een libero naar mijn hart. Beckenbauer? Die willen we toch niet met der Rinus vergelijken. Is mijn type niet, helemaal niet.’

‘Oh ja, ik was vroeger best bereid om aan een show mee te werken. Graag zelfs. Maar alleen dan als het resultaat niet meer ter discussie stond. Dan ben je mijns inziens zelfs verplicht om de mensen iets meer dan alleen een wedstrijd aan te bieden. Betaald voetbal speel je tenslotte voor het publiek. Het moet een show zijn. Aan die verplichting heeft een speler zich maar te onderwerpen.’

‘Israël is een libero naar mijn hart. Beckenbauer? Die willen we toch niet met der Rinus vergelijken. Is mijn type niet, helemaal niet’

‘Aan de vooravond van het WK stond een heel oefenprogramma gepland, waarvan die tegen Wacker Innsbruck de allerlaatste vormde. De Oostenrijkse bondscoaches besloten die wedstrijd zonder enkele basisspelers te laten voltooien. Hanappi, Zeman, Ocwirk, ik en nog enkele anderen verschenen die middag in wandelkostuum. Dat was tegen het zere been van al die Andreas Hofertjes, de Tiroler helden, die bij de opening van hun stadion, want ter gelegenheid daarvan werd die wedstrijd gespeeld, het complete Oostenrijkse elftal verwacht hadden. Ontstond daar een kabaal, niet te geloven, en we moesten ons toch omkleden. Toen we erin kwamen, was de stand al 6-0, geloof ik, een half uur later 15-0. Er viel niets meer te beleven. Toen heb ik der Zeman nog maar eens aan het schrikken gebracht. Vanaf de rand van het strafschopgebied draaide ik me om en schoot de bal voorbij Zeman. Hij was met stomheid geslagen en zag de bal binnenkant linker- naar binnenkant rechterpaal caramboleren om ’m vervolgens de goal in zien te verdwijnen. Dat leverde me wel wat gramschap van Zeman op, maar dat was van korte duur, en de mensen hadden tenminste iets gehad waar ze zich over konden opwinden. Je moet het onder zulke omstandigheden een beetje aantrekkelijk maken voor de mensen.’

GEVLUCHT UIT OOSTENRIJK

Citaat van Ernst Happel in een door de Oostenrijkse voetbalbond uitgegeven boekwerk over het WK 1954 in Zwitserland: ‘Ik ben blij dat ik Oostenrijk kan verlaten. Wat de mensen me na het WK allemaal aangedaan hebben, dat zal ik nooit vergeten. Voor die mensen wil ik eigenlijk ook nooit meer voetballen. Dat ik nu naar Parijs ga, doet me niet alleen om het geld plezier.’

‘Ik ben blij dat ik Oostenrijk kan verlaten. Wat de mensen me na het WK allemaal aangedaan hebben, dat zal ik nooit vergeten. Voor die mensen wil ik eigenlijk ook nooit meer voetballen’

Happel heeft als libero van de Oostenrijkse nationale formatie tweemaal een eindtoernooi om de Jules Rimet-beker meegemaakt. Over het evenement in Zweden, 1958, kunnen we kort zijn. De grote vedetten uit het Oostenrijkse voetbal verkeren dan al nadrukkelijk in de nadagen van hun carrière, al kan Nederland zich dan niet ten koste van die ploeg voor het WK kwalificeren. Wie herinnert zich het tumultueuze duel niet in het Prater-stadion, waaraan Robert Dienst lang de reputatie van Neerlands staatsvijand nummer één heeft overgehouden? Happel is dat duel overigens niet ter plekke, hij is geblesseerd. Maar hij weet nog wel hoe Oostenrijkse kranten het bericht hebben gelanceerd dat Koningin Juliana een verzoek aan de Oostenrijkse voetbalbond richtte om die Dienst voor z’n eigen veiligheid maar in Wenen te laten als de return in Amsterdam aan de orde is. ‘Bij die return was ik wel opgesteld. Een hele rustige wedstrijd, 1-1, niets aan de hand, de dreigende taal van jullie Nederlanders ten spijt’, weet Happel nog.

Zweden levert Oostenrijk derhalve geen imposante triomfen op. De ploeg tref onder meer Brazilië in haar poule aan en in dat krachtenveld moesten Happel, Hanappi en al die andere grootheden bekennen dat hun grootste tijd verleden tijd is. Maar in Zwitserland is alles anders. Daar moet het, overigens in de schaduw van Hongarije bewegende, Oostenrijkse wonderteam internationaal aanzien kunnen verwerven.

En doet dat ook.

Onder aanvoering van Ernst Happel.

‘Der Weltmeister’, jubelen de kranten, zolang het nog goed gaat met de Mannschaft. Ik heb de verslagen van al die WK-duels gelezen. Stuk voor stuk in een juichende trend gedoopt, en in elk verhaal wordt een speciaal epos gereserveerd voor de heldendaden van Happel. Aan die prestaties dankt Happel dan ook zijn bijnaam Der Weltmeister, met een dergelijke sluitpost in de defensie kón er niets kapotgaan.

Ernst Happel (links) tijdens de wedstrijd die het hoogtepunt in zijn actieve loopbaan had moeten worden, maar West-Duitsland wint de halve finale van het WK 1954 met 6-1 van Oostenrijk.
Ernst Happel (links) tijdens de wedstrijd die het hoogtepunt in zijn actieve loopbaan had moeten worden, maar West-Duitsland wint de halve finale van het WK 1954 met 6-1 van Oostenrijk.

(Overigens is dat niet Happels enige koosnaam. Eerder al wordt hij vergeleken met de Griekse god Achilles, wat hem enigszins verbasterd de troetelnaam van Aschyl opleverde.)

Het WK ’54 kreeg, zo lijkt het, de zo gewenste droomfinale: een confrontatie tussen de Midden-Europese grootmachten Hongarije en Oostenrijk.

Alfred Körner: ‘Volgens de Oostenrijkse kranten zaten we al in die finale. Toen we aan dat toernooi begonnen, was iedereen vreselijk sceptisch. Niet zozeer omdat het ons aan kwaliteit ontbrak, maar vooral omdat men weigerde te geloven in de Oostenrijker als toernooivoetballer. De verwachtingen waren derhalve niet hooggestemd, maar toen die eerste wedstrijd eenmaal succesvol verlopen was, stond men in vuur en vlam.’

‘Nou speelden we ook fantastisch. Die elf anders zo eigenzinnige Oostenrijkers speelden er als een ploeg.’

‘Daar mag Oostenrijk Hans Pesser nog wel dankbaar voor zijn. Hij, de vroegere coach van Rapid, smeedde een eenheid en schiep een ambitie, die werkelijk formidabel was. Het is in ieder geval het hoogtepunt van mijn carrière geworden.’

Pauli Halla, ook voortkomend uit de Rapid-school: ‘Wat Happel daar gepresteerd heeft, grenst aan het ongelooflijke. Hij was de absolute leider van de ploeg en speelde hard en sober, zoals hij dat nog nooit gedaan had. Ernst wilde absoluut daar de kroon op z’n loopbaan zetten.’

Het heeft niet zo mogen zijn.

‘Het is gek, hè, met Duitsers, maar als ze móéten zijn ze er ook. Ik heb Puskás nog gewaarschuwd voor de WK-finale’

Sterker nog, Der, eerder zo geprezen, Weltmeister oogst stank voor dank. De halve finale tegen West-Duitsland finisht in een nooit verwachte en monsterachtige nederlaag: 6-1.

‘Happel en Zeman hebben de natie verkocht’, zo schrijft daags daarop een op oplage mikkende sensatiekrant.

Happel: ‘Ik heb vijftien jaar aan de top gestaan. Als je populair bent, heb je weinig vrienden en automatisch veel vijanden. Ik heb daarmee leren leven. De zwakken in de samenleving, dus ook in de voetballerij, krijgen per definitie de steun van de massa, terwijl de sterken per definitie worden aangevallen. Zoals gezegd, ik ken dat, ik ben er gewoon aan geraakt en heb me er verder nooit veel van aangetrokken. Tenzij er een zekere grens wordt overschreden, dan voel je je wel aangesproken.’

‘Maar laat ik eerst uitleggen hoe het in die halve finale gegaan is. Eigenlijk praat ik er niet graag over, want teleurstellingen moet je normaal gesproken zo snel mogelijk vergeten. Er althans niet te vaak bij stilstaan.’

‘Als je weet hoe ik dat WK heb beleefd… Ik werd tegelijk koud en warm over m’n hele lichaam, kippenvel, als ik weer een telegram kreeg waarin mensen smeekten om een finaleplaats. Ik stond op scherp. Alles was gericht op prestaties.’

‘Hoe ’t nou gekomen is, weet ik nóg niet, maar tegen Duitsland speelden we als een natte krant. Ik incluis. Een hele slechte dag. Het toeval wilde dat anderen in de malaise deelden, Ocwirk, Zeman ook. We waren niet tegen de omstandigheden, een heel zwaar veld, en tegen de Duitsers opgewassen. Het is gek, hè, met Duitsers, maar als ze móéten zijn ze er ook. Ik heb Puskás nog gewaarschuwd voor de finale. Ik was in het Hongaarse trainingskamp om wat kaarten op te halen en zag die jongens heel ontspannen en zelfverzekerd naar die eindstrijd toeleven.’

‘Hongarije was de zekere, en terechte, wereldkampioen, maar Duitsland werd het. Terwijl én Hongarije én Oostenrijk van de tien keer normaal negen keer van Duitsland winnen.’

‘Wat me na die nederlaag tegen West-Duitsland allemaal is aangewreven, daar kon ik niet tegen, dat was onrechtvaardig. Logisch dat men geschreven heeft dat ik een slechte dag had, maar een wedstrijd verkopen, néé, dat nooit. Wat stond me te doen tegen dat blad? Procederen? Wat schoot ik dar nou mee op. Werd een ellenlange procedure die me ongetwijfeld geld ging kosten en tenslotte levert het je dan een rectificatie op pagina 25 onderin op. Het is me trouwens nooit duidelijk geworden wie dat artikel geschreven heeft. Het was niet ondertekend en journalisten beroepen zich dan op een zeker beroepsgeheim.’

‘Het vervelende was dat blinde, fanatische mensen geloof hechten aan zo’n verhaal. Er staat een grote kop, ze lezen nauwelijks verder, ’t staat in de krant, dus is het waar. De charlatans. Overigens, de Oostenrijkse voetbalbond heeft er alles aan gedaan om ons te rehabiliteren. Maar of dat helemaal gelukt is, geloof ik niet.’

Walter Zeman: ‘Wat rehabilitatie? De mensen zijn nóg boos op ons. Er zijn inmiddels bijna 24 jaar verstreken en toch moet ik ’t nog vaak aanhoren. Zoals we na het WK in Wenen ontvangen werden. De mensen hebben ons als het ware gestenigd.’

Happel: ‘Je wordt derde op een wereldkampioenschap, een tevoren nooit voorspeld resultaat. Maar in de trein op weg naar Wenen werd ik knap beroerd. We liggen in onze slaapwagons, maar konden op het perron van vrijwel elk station de spandoeken zien. “Wij bedanken Happel, Zeman, Ocwirk”. Cynisch bedoeld, dat begrijp je, en aan cynische mensen heb ik toch al zo’n hekel. Nee, het speet me niets dat ik na het WK vertrok.’

THE GAMBLER

Een tochtje door de omgeving van Wenen. Achter het stuur zit Johann Brunbauer, al veertig jaar lang een supporter van Rapid Wien, en de Weense vriend waar Happel ’t meest contact mee heeft onderhouden. In de Mercedes-Diesel ook Alfred Körner, Der Peitschenknaller volgens Oostenrijkse kranten, al traint hij al jarenlang niet meer, maar het aanzien dat hij geniet is groot. We rijden door uitgestrekte wijnvelden en gemoedelijk ogende dorpjes. In Baden, een tamelijk luxueus kuuroord willen ze wat laten zien.

‘Dáár’, zegt Körner, ‘in dat hotel bereidde de Oostenrijkse ploeg zich altijd voor op interlands.’

‘En daar links’, zo vervolgt hij, ‘is het stamlokaal van Ernst.’

Het casino van Baden.

Ernst Happel is het prototype van een gokker, een echte gambler. Hij is zijn leven lang op zoek geweest naar winst – en heeft inderdaad materieel meer gewonnen dan verloren. ‘En als ik een keer op nul sta, dan keert het geluk zich weer tot mij. Ik ben kennelijk onder een goed sterrenbeeld geboren, hoewel ik aan dergelijke onzin geen geloof hecht’, zegt hij desgevraagd.

Hij is een tamelijk grove gokker. Hij trekt Velden niet binnen als hij zijn portefeuille niet gevuld weet met minimaal dertigduizend gulden

Wie elf maanden lang in het gigantische spanningsveld van het topvoetbal moet leven, die zoekt in die vier resterende weken vakantie ongetwijfeld zijn rust. Happel niet. ‘Ik ga altijd eerst twee weken naar Wenen en trek dan verder naar Velden aan het Meer van Karinthië.’

Om er zijn tijd veelal achter de roulettetafel door te brengen. Happel is dan ook een tamelijk grove gokker. Hij trekt Velden niet binnen als hij zijn portefeuille niet gevuld weet met minimaal dertigduizend gulden. Winst incasseert hij als iets vanzelfsprekends, verlies lijdt hij als een volstrekt normaal en ingecalculeerd verschijnsel. Z’n tactiek is overigens van een heel simpele aard. Hij kiest of rood of zwart als favoriete kleur.

Winst laat hij staan tot het zich tot een aanvaardbaar peil vermenigvuldigd heeft; verlies vult hij aan totdat de kansen gekeerd zijn, of totdat zijn liquide middelen van die avond zijn uitgeput. Ter verbetering van de verstoorde verhoudingen met zijn vriendin Hannie stelde hij ooit een Paasweekeinde voor in de mondaine badplaats Deauville, gelegden aan de Atlantische kust. De eerste avond al moest hij in tien minuten tijd achtduizend gulden inleveren. Hannie de ziekte in (‘Wat je voor dat geld niet allemaal kunt kopen’) en Happel zich maar afvragen wat-ie nu weer verkeerd had gedaan. Ze waren toch gezellig een paar dagen op stap?

Henk Kalkman: ‘Hij is tuk op geld, hè. En kaartschuld is ereschuld bij hem. Ik ben daar op iets minder prettige wijze, althans voor mij, achter gekomen. We zitten een avondje bij hem thuis. De hele avond naar de televisie gekeken, want televisieziek is hij óók. Het is pakweg half twaalf als Ernst voorstelt een uurtje met z’n tweeën te pokeren. Na verloop van tijd sta ik 1.250 gulden in de plus. Dat zijn bedragen waar ik niet in denk, dus ik ga er helemaal niet van uit dat ik dat gigantische bedrag ook kan incasseren. Op verzoek van Ernst wordt de inzet tot maximaal 250 gulden verhoofd. We gaan door – en diep in de nacht sta ik bijna 1.800 gulden bij ‘m in het krijt. “Betalen Lange Loel”, want zo noemde hij me altijd. Betalen? Daar had ik helemaal geen rekening mee gehouden. Ik kende dat spelletje nauwelijks.

Maar hij stond erop, hè. Hij vond dat-ie er recht op had. Zoals gezegd: kaartschuld is ereschuld. En dan was ik nog wel z’n beste vriendje, kun je nagaan. De volgende dag heb ik overal moeten scharrelen om die 1.800 gulden te betalen. En ik heb nooit meer met hem gespeeld. Mij te geraffineerd.’

‘Overigens ik ben ervan overtuigd dat hij ze óók betaald had. Want zo is-ie, al wist ik dat op dat moment helaas nog niet.’

Happel zal het niet bevestigen, maar de bron is er goed genoeg voor: in het Franse Vichy, tussen twee vriendschappelijke wedstrijden door, verspeelt Happel in het plaatselijke gokpaleis veel van zijn hele hebben en houwen. Hij schijnt dan ook behoorlijk aan de grond te zitten, als zijn vriend en makelaar Ucrainczyk hem te hulp schiet. Ucrainczyk kan voor hem een financieel uiterst aantrekkelijk contract versieren bij Racing Club Paris. Z’n vertrek uit Wenen en naar Frankrijk staan dan vast.

HEIMWEE IN PARIJS

Max Merkel: ‘Ik heb ’t volgende verhaal van Bobovsky gehoord, een gezamenlijke vriend van Happel en mij. Bobbi was eens bij Ernst op bezoek. Ze lopen samen door Parijs als Ernst besluit bij een kiosk wat te kopen. Hij pakt z’n geld en begint in het Frans te mompelen. “Un, deux, trois, quatre, cinq…” “Wat ben je aan het doen?”, vraagt Bobbi hem verbaasd. “Ik leer tellen. Morgen moet ik met de president van Racing Club over een nieuw contract praten”. Dat was dus na twee jaar Parijs. Maar dat moet bekend zijn, welk talenwonder Happel is.’

De twee jaren Parijs kunnen wat Happel betreft gevoeglijk als het dieptepunt in zijn voetballeven beschouwd worden. Alles zit er tegen: hij beheerst de taal niet, gekaart wordt er nauwelijks, de gemoedelijkheid van Wenen is er niet te vinden, ook al omdat hij geen contacten kan leggen, de trainer is een hele eigenwijze Oostenrijker waar-ie niet mee kan opschieten en tot overmaat van ramp wordt hij voor ’t eerst geteisterd door blessures.

Alfred Körner: ‘Als ik me goed herinner bracht hij nog de meeste tijd in Wenen door. Zodra hij zich maar kon vrijmaken, dook hij weer bij ons op. Ernst stierf als het ware van heimwee – en dat was hem aan te zien.’

Zijn wettige vrouw, Elfriede Happel, bevestigt dat: ‘Het heeft me zo veel moeite gekost voor we naar Parijs konden. De Oostenrijkse voetbalbond wilde zijn grenzen niet openen en bovendien eiste Rapid te veel geld.’

Elfriede Happel: ‘Ik had m’n leven lang wel in Parijs willen slijten. Maar ik voelde wel aan dat hij er niets voor voelde. Ernst had heimwee, wilde terug. En als hij zoiets in z’n hoofd heeft gezet, gebeurt dat ook’

‘Heeft nog maanden geduurd voor men inzag dat Ernst zo veel voor het Oostenrijkse voetbal heeft betekend en zodoende een gunst moest worden verleend. Die jaren in Parijs zijn wel de gelukkigste uit m’n huwelijk geworden. We woonden er zo mooi aan het Bois de Boulogne. En de mensen waren er zo vriendelijk, als je maar met ze kon praten. Ik had ’t binnen enkele maanden onder de knie, het Frans, maar Ernst is geen talenwonder. Het waait hem niet aan en hij doet er geen moeite voor. Ik had m’n leven lang wel in Parijs willen slijten. Maar ik voelde wel aan dat hij er niets voor voelde. Ernst had heimwee, wilde terug. En als hij zoiets in z’n hoofd heeft gezet, gebeurt dat ook.’

‘Later zijn we met onze zoon nog eens terug geweest op de plaats waar we gewoond hebben. We waren er nog niet of de mensen schoten Ernst aan: “M’sieur Appèl, m’sieur Appèl”. Zo populair was hij daar, vijftien jaar later herkenden ze hem nog, en in ’69 was hij toch nog geen wereldbekende trainer, hè.’

Happel zelf: ‘Ik had heimwee, inderdaad. Zo ver van Wenen – dat was niets voor mij. Nou was ik met Rapid Wien weliswaar vier maanden per jaar op tournee, maar dan wist je dat je weer thuis zou komen. Dat gevoel had ik in Parijs helemaal niet. Ik heb me er ook stierlijk verveeld. Het enige aardige was dat Ucrainczyk me af en toe aan een goede tip bij de paardenrennen hielp. Ucrainczyk had zelf wat paarden lopen, die kon ’t weten, ben er af en toe goed uitgesprongen.’

‘Maar met de spelers kon ik nauwelijks spreken. En die trainer? Ja, met hem wel, maar die man had zulke gekke ideeën over voetbal. Ik heb altijd als verdediger gespeeld en van hem moest ik ineens direct achter de voorhoede opereren. Was toch niets voor mij. Dat was dus ruzie. Kwam die operatie aan m’n meniscus nog bij. Toen was ik definitief afgeknapt op Parijs. Ze wilden me graag nog contracteren, hoor, maar ik heb die president een dusdanig hoog salaris gevraagd dat hij wel moest weigeren. Blij toe, want ik ben nog een moment bang geweest dat die eisen van mij zouden inwilligen. En dat was helemaal de bedoeling niet.’

DE VERKOCHTE WEDSTRIJD AAN REAL

15 november 1956. Duel uit de tweede ronde van de Europa Cup. Rapid Wien-Real Madrid. In Spanje heeft de Weense formatie met 4-2 verloren. Het Prater-stadion bevat 53 duizend toeschouwers. Een gedeelte uit een wedstrijdverslag:

‘Een knaleffect geeft de openingstreffer van Rapid. Er is negentien minuten gespeeld, Rapid heeft nadrukkelijk het initiatief, als de ploeg van dertig meter afstand van het Real-doel een vrije trap mag nemen. Happel treedt daarvoor aan en jaagt de bal keihard in de rechterbovenhoek.’

‘Nog geen kwartier later is de voorsprong van Rapid tot 2-0 opgelopen. Körner I lobt de bal over de uitgelopen Alonso in het lege doel, waar Zárraga uitsluitend via een handsbal een goal kan voorkomen. Happel zet de penalty in een doelpunt om.’

‘En wéér zal het Happel zijn die Rapid aan een voltreffer helpt. Nog voor de pauze mag Der Weltmeister van 25 meter een vrije trap nemen. Ditmaal draait hij de bal geraffineerd in de linkerhoek – en Lesmes verlengt de bal onhoudbaar zijn eigen doel in.’

Die avond wordt Happel hartstochtelijk bejubeld door de Weense fans: vergeten is op dat moment de afloop van het WK in Zwitserland. Vergeten is ook Happels zogenaamde verraad door Rapid voor twee Franse jaren te verlaten. Aschyl, Der Weltmeister, Ernstl is terug – en nu zal alles weer goedkomen.

Alfred Körner: ‘Jammer dat de Europa Cup niet eerder uitgevonden was. We hadden zeker eenmaal een goede greep naar die beker kunnen doen. Eigenlijk waren we in ’56 al over ons hoogtepunt heen.’

Happel nu: ‘Volgens de huidige regels was Real Madrid uitgeschakeld geweest. We wonnen in Wenen ten slotte met 3-1. Dat betekende een beslissingswedstrijd waar tegenwoordig de uit-gescoorde goals dubbel hadden geteld. Die derde wedstrijd heeft Rapid voor een goed bedrag verkocht. Real stelde voor in Madrid te spelen tegen een aanzienlijke vergoeding. Daar ging men mee akkoord. In Madrid ben je kansloos. We verloren daar met 2-0, maar alleen tegen Reals aanbod in Madrid te spelen mag afgeleid worden dat ze angst voor ons hadden. De aanwezigheid van Di Stéfano, Gento et cetera ten spijt.’

KAARTEN IN HET KAFFEEHAUS

Op de hoek van de Lambertgasse en de Ottakringerstrasse is in Wenen het Kaffeehaus Ritter gevestigd. Eigenaar van dit monumentalen pand is Alois Lachinger, die met vorsende blik rechts de biljartende klandizie gadeslaat en links met interesse de ontwikkelingen op de verschillende kaarttafels volgt. Aan die kaarttafels zitten vooral oudere heren, pensioentrekkers; ze consumeren incidenteel een kleintje koffie of een glas wijn, ze praten veel over lang vervlogen tijden en ze gokken vooruitstrevend, dat wil zeggen behoorlijk grof.

‘Hier wordt Happel oud’, zo weten ze er ter plekke.

Elfriede Happel: ‘Als Ernst in Wenen is, wil hij zo snel mogelijk naar het Kaffeehaus. Potje kaarten. Praten. Dan laat ik ‘m maar, want ik weet hoezeer hij naar dat contact verlangt.

Het is niet alleen een pleisterplaats voor Happel. Andere trainers frequenteren dit etablissement met een regelmaat van minimaal vijf keer in de week. Zoals Franz Fuchs, niet geheel onbekend in Nederland.

Ik heb hier met Fuchs afgesproken, omdat me inmiddels bekend is geworden dat hij min of meer in conflict ligt met Happel.

Johann Brunbauer vertelt: ‘In het Kaffeehaus vertelde Fuchs pakweg een jaar geleden dat hij opnieuw een aanbieding had ontvangen om trainer van Feyenoord te worden. Ik geloofde dat niet en heb Ernst opgebeld of het waar was. Enkele dagen later kreeg ik een brief van Ernst. Daar stond in dat Fuchs inderdaad een aanbieding uit Nederland had gekregen om trainer te worden. Maar niet van Feyenoord. Van FC Avondrood.’

‘Franz Fuchs wordt een beetje seniel. Trainer van Feyenoord. Laat me niet lachen’

‘Ik heb dat verhaal uiteraard in het Kaffeehaus verteld. Hilariteit alom. Fuchs is er wekenlang mee gevoerd. Kwaad dat hij op Happel was. Zijn reputatie helemaal aan flarden. Maar veel doen kon hij natuurlijk niet. Het stond in die brief. Dus ik waste m’n handen in onschuld.’

Happel: ‘Fuchs wordt een beetje seniel. Trainer van Feyenoord. Laat me niet lachen.’

Op ’t afgesproken tijdstip zit Fuchs al op me te wachten. Hij laat ter introductie van het gesprek de brief zien die zijn ontslagaanvrage bij Feyenoord bevestigt. Fuchs acht het onmiskenbaar een aanbeveling voor zijn kwaliteiten dat hij zélf besloot De Kuip te verlaten. ‘Ik ben de enige trainer die dat heeft gedaan.’ Met trots verhaalt hij over zijn Rotterdamse successen: de dubbele en sensationeel verlopen confrontatie met Tottenham Hotspur en de pelgrimstocht naar Lissabon, Benfica, zelfs een passagierschip werd gecharterd om hem en Feyenoord te volgen. Aan Fuchs’ Haagse jaren mogen we trouwens ook niet achteloos voorbij gaan. Hij stond tenslotte aan de basis van wat later de zo schilderachtige profclub Holland Sport zou worden. Overigens bootst Fuchs nog vlekkeloos het Haags na dat in de zogenoemde houten-hammen-kringen wordt gepreveld. ‘Hup HVV, nog een goaltje of twee’, weet hij zich nog goed te herinneren. Hij denkt met genoegen terug aan Nederland – en vervloekt Saudi-Arabië waar hij onder Puskás nog ruim een jaar gewerkt heeft en waar hij nog steeds duizenden dollars van tegoed heeft.

U heeft Happel meegemaakt in zijn eerste Nederlandse jaren.

Fuchs: ‘Wat heet meegemaakt? We woonden tegenover elkaar aan de Meppelweg in Den Haag. Ik was toen wat Happel nu is: de toonaangevende trainer. De ontwikkelingen van het Nederlandse voetbal heb ik tevoren voorspeld. In Oostenrijk werd ik erom uitgelachen als ik beweerde dat Nederland naar de wereldtop toegroeide.’

Sorry, maar ik kwam voor Happel.

Fuchs: ‘Oh ja… Eigenlijk heeft Happel alles aan mij te danken. Ik haalde hem voor ADO weg uit Oostenrijk. Ik wist dat-ie het daar niet langer naar zijn zin had en toen de heer Den Doelder, voorzitter van ADO, me vroeg of ik een goede trainer voor hem wist, adviseerde ik hem met Happel te gaan praten. Dat is toen gebeurd.’

Zocht-ie in de beginperiode nou steun bij een landgenoot die in hetzelfde vak werkzaam was en nota bene een buurman was?

Fuchs: ‘Nee, dat kan ik niet zeggen. Als hij al eens twijfels had, dan liet hij ze toch nooit blijken. Happel doet zich altijd zelfverzekerd voor. Als trainer, maar ook als speler, want ik heb nog tegen hem gespeeld, dus ik kan het weten. Veel contact wat het voetbal betrof hadden we dan ook niet. We zochten elkaar wel op in de Wiener Konditorei in Den Haag. Met wij bedoel ik de destijds in Nederland werkende Oostenrijkers; Donenfeld, Ludwig, Veg, Happel en ik. Het was een zeer gemoedelijke tijd. Nog niet zo gehaast als tegenwoordig, niet zo hard ook.’

ABRUPT EINDE

Happel: ‘Ik kan zo goed begrijpen waarom Piet Keizer plotseling een punt achter zijn loopbaan heeft gezet. Zoals ik me ook heel goed kan voorstellen dat Cruijff dit seizoen absoluut als zijn laatste beschouwt. Ineens ben je het namelijk zat, die bal, de dagelijkse training, de steeds terugkerende tegenstanders. Dat heeft dan nog niets met een lichamelijke vermoeidheid te maken. Althans bij mij niet. Ik had langer door kunnen gaan, ik was nog niet op, de benen wilden nog wel, maar het hoofd niet meer. Ik zag een nieuwe generatie bij Rapid komen, mijn opvolger stond als het ware klaar, van de ene op de andere dag heb ik toen besloten te stoppen. Over en uit.’

Het is dan 1959 geworden. Happel heeft in de voorgaande jaren z’n toekomst al bepaald: hij zal trainer worden. Om de in Oostenrijk vereiste diploma’s te verwerven, doorloopt hij enkele cursussen, die in kwalitatief opzicht overigens niet te vergelijken zijn met de tamelijk zware opleiding zoals die in Nederland tegenwoordig staat voorgeschreven. Niet dat Happel veel waarde aan een dergelijke voetbalscholing hecht; de door hem veel gebezigde kreet van CIOS-loelen is als zodanig alleszeggend. Voetbalkennis en -inzicht valt zijns inziens niet aan te leren; die dingen doe je op in de praktijk en uitsluitend dan als je een nauwgezet waarnemer bent. ‘Ik heb misschien dertig trainers meegemaakt in mijn actieve loopbaan en het beste van elk heb ik in mijn eigen aanpak verwerkt. Wie zou mij nou iets over voetbal kunnen leren?’, zo vraagt hij zich arrogant klinkend maar daarom nog niet misplaatst af. Wat hij wel aan die voornamelijk op theorie toegespitste cursussen heeft overgehouden, is zijn kennis van de anatomie, eerste hulp, et cetera. ‘En die dingen houd ik ook bij’, zegt hij.

Rapid Wien laat Happel niet zomaar vertrekken. Het is bij de club gebruikelijk dat gelouterde vedetten onmiddellijk na hun afscheid worden ingeschakeld om de toekomst te verzekeren.

‘Ik kan zo goed begrijpen waarom Piet Keizer plotseling een punt achter zijn loopbaan heeft gezet’

Happel: ‘Binnen enkele weken kreeg ik al bericht: er werd bij een baan als directeur-sportief aangeboden. Dat betekende destijds de algehele verantwoording over de bedrijfsvoering. ’s Ochtends zat ik op bureau en ’s middags op het veld om de trainingen te controleren. Makkelijk was het niet. Ik moest de baas spelen over spelers met wie ik zelf jarenlang had gespeeld. Zoals met Dienst, Probst, Körner II, enzovoort.’

‘De trainer was Robert Körner, die had hetzelfde euvel, eigenlijk. Desondanks hebben we succes gehad. Het eerste jaar kampioen van Oostenrijk én de beker, het volgende jaar drongen we tot de halve finale van de Europa Cup door. Dat was, tot Austria dit seizoen verrassend uithaalde, nog steeds een record voor Oostenrijk. Benfica schakelde ons uit. De latere Europa Cup-winnaar. Ik ben daarna nog één seizoen gebleven. Toen kreeg ik ruzie met de manager die een vies spelletje speelde. Via Lo Brunt, erelid van Rapid Wien (en de legendarische secretaris-penningmeester van de KNVB, die veel te vroeg ten gevolge van een hartaanval overleed) ben ik in contact gekomen met ADO. Franz Fuchs? Wat heeft die er in godsnaam mee te maken gehad?’

Elfriede Happel: ‘Het is nooit zijn bedoeling geweest om jaren achtereen in het buitenland te verblijven. Ernst wist nu eenmaal, vanwege zijn ervaringen in Parijs, dat-ie heimwee zou krijgen naar Wenen. Eén, twee, hooguit drie jaren Nederland – dat was zijn bedoeling. Om afstand te nemen van de spelers met wie hij was opgegroeid. Want dáár zaten de problemen. Bovendien was die positie van directeur-sportief niet helemaal zijn wens. Hij wilde op het veld staan. Dat bureauwerk sprak hem nauwelijks aan.’

HAAGS GELUK

Zo lang als Happel in de omgeving van Nederland gewerkt heeft, zo lang hebben zich ook vogels in zijn kielzog bewogen van de meest uiteenlopende pluimage. Het zijn de fans van Happel, velen moeten niet verward worden met het begrip vrienden, ze voelen zich kennelijk gestreeld door zijn belangstelling. En Happel? Happel heeft ze op een onverklaarbare wijze nodig. Een van de bewonderaars is de Hagenaar Henk Kalkman, een voormalig Nederlands kampioen 400 meter hardlopen, die bescheiden over zichzelf oordeelt als: ‘Het talent loopt me met brokken m’n broek uit, maar ik had belangstelling voor meer dingen dan hardlopen.’

Als coach van ADO, Ernst Happels eerste club in Nederland.
Als coach van ADO, Ernst Happels eerste club in Nederland.

Na Kalkmans atletiekloopbaan duikt hij verschillende keren in de marge van de voetballerij op: als vertegenwoordiger van Adidas, als beheerder van een sportwinkel, als de promotor van het zo driftig gelanceerde en inmiddels alweer overleden schoenenmerk Power en uiteraard als de Haagse schaduw van Happel. Tegenwoordig heeft hij iets van doen met de Haagse squashclub, al wordt hij nog regelmatig in het late stapleven gesignaliseerd. Henk houdt van een ongecompliceerd stapje-en-drankje en dat moet ongetwijfeld de belangrijkste oorzaak van zijn vriendschap met Happel zijn geweest. De Lange Loel over die periode.

Kalkman: ‘Vergeten doet-ie je niet, hè. Ik was vorig jaar bij Club Brugge-Anderlecht. Uitverkocht huis en ik had geen kaartje. We waren elkaar uit ’t oog verloren, Ernst en ik, jarenlang geen contact meer gehad, maar toen hij me aan de rand van het veld waar de warming-up werd gedan zag staan, was het toch weer: “Hé Lange Loel, wie geht’s? Geen kaartje? Geen probleem. Kon ik bij hem op het veld gaan zitten.’

‘Maar goed, we hebben dan ook samen heel wat meegemaakt. Happel is ’n kwajongen, soms nog groter dan ik ben. We werden eens uitgenodigd om in Leiden een wedstrijd tegen een studententeam te spelen. De verzamelde Haagse trainers dan, die kwamen elke maandag zowat bijeen om een partijtje te spelen; Happel natuurlijk, Van der Hart, Linder, Wiel Coerver kwam soms, Jantje Holleman, Hans Kattenburg, die groep dus. Wedstrijdje is afgelopen, wij mee met die studenten, naar een of ander feest. Krijgen we een soort van chaperonne toegewezen, maar dan een oudere kerel, die alles voor je moest doen. Iedereen geneerde zich daar een beetje voor, behalve Ernst, die maakte een waanzinnig gebruik van die man. Gelijk een pasja installeerde hij zich daar. De goede baas had nog geen drankje voor hem gehaald of Ernst stuurde hem alweer weg voor een sateetje. Had-ie de grootste gein in, hè.’

‘Wist je niet, hè, dat Ernst kan schaatsen. Ik ook niet, hoor, we hebben ons het lazarus gelachen’

‘Die maandag was een heel ritueel. Z’n vrije dag en dan moest er een consumptie genuttigd worden. We hadden verschillende stamlokalen. Werden allemaal aangedaan. Gingen net zo lang door tot we ’s ochtends om vijf uur bij de club international op de goude oude Kneuterdijk terechtkwamen. Hij bestaat helaas niet meer, want daar kon je in de vroege ochtenduren de lekkerste soep ter wereld eten. Als je ’m naar binnen had, kon je buiten nog net de stoep halen om alles uit te braken, zo zwaar lag dat soepje op je maag.’

‘Ernst is geen vervelende man, hè, als hij een slokje op heeft. Heel anders dan Van der Hart, die ook weleens mee op pad was, en nuchter een hele vriendelijke jongen was, maar zo luidruchtig werd naarmate de avond vorderde dat we ons discreet verwijderden uit zijn nabijheid. Op de vuist gaan, deed Ernst nooit. Ik heb hem één keer een klap zien oplopen. We waren toevallig verzeild geraakt bij ’t café van de Haagse Artiesten Sociëteit en daar trof Happel nota bene een Oostenrijker aan. Ze raken met elkaar in discussie, ik geloof dat het over het WK in Zwitserland ging, en ineens haalt die vent uit, pats, een draai om z’n oren. Beheerst staat Ernst op en hij gaat weg.’

‘Hij had ook hele rare gewoontes. Als-ie een thuiswedstrijd verloren had, reden we linea recta naar Hazerswoude. Een sateetje eten bij Paul Lim, een supporter van ADO. Buiten op ’t terras ging-ie voor zichzelf de wedstrijd dan analyseren. Zei-ie niets, was hij er helemaal mee bezig hoe dat nou mogelijk was. Die avond liet hij zich dan ook niet in de stad zien, hè. Trok hij zich helemaal in zichzelf terug.’

‘Een grotere sfinx dan Happel is mijns inziens onbestaanbaar. Hij doet nou echt alles wat hij zelf wil. Het kan een meedogenloze man zijn, als hij iets wil bereiken. Dan ziet hij ook geen verschil meer tussen vriend en vijand. Hij kwam naar ADO toen daar nog vedetten speelden: Schuurman, Clavan, Den Engelse enzovoort. Hij kwam met die gasten alleen niet verder. Ze waren hem te brutaal. En dan zoekt-ie een stok waar hij mee kan slaan. Die jongens waren gewoon dat als het regende bij de training, de kaarten op tafel kwamen, oh ja, Guus Haak was daar ook nog bij. Dat heeft hij aangegrepen om ze er allemaal uit te sodemieteren. Heeft goed uitgepakt. ADO stond op degradatie en hij sloot het seizoen, geloof ik, nog met een derde plaats af, ten slotte.’

‘Weet je hoe verliefd hij is op z’n auto? Die staat hij aan niemand af. Ik weet nog goed hoe emotioneel hij was ten tijde van die overgang naar Feyenoord. Hij had ruzie met het bestuur van ADO gekregen na een wedstrijd tegen NEC. Hij zat in de put en zei die bewuste avond tevoren: “Ik ga doorzakken, jij rijdt vannacht”. Heb ik me de hele avond met appelsap beziggehouden en op het moment van opstappen, twee uur ’s nachts zal het geweest zijn, zegt hij: “Geef hier die sleutels, ik rijd zelf”. Ik denk, hij is dronken, hè: Ik geef ze niet. Maar Ernst neemt een dreigende houding aan. Wat er ook gebeurde, hij moest en zou rijden – en hij rééd die nacht ook.’

‘Ik heb z’n auto één keer meegekregen. Was toen we in ons stamlokaal zaten en ik gebeld werd dat de bevalling van mijn vrouw aanstaande was. Stond-ie goedmoedig z’n wagen af. ’s Avonds hebben we de geboorte van mijn dochter uitgebreid gevierd. Ik kan ’t me nog zo goed herinneren, omdat het die nacht zo verschrikkelijk ijzelde dat de wegen volstrekt onbegaanbaar waren. Tegenover het café was de sportzaak die ik dreef. Ik heb toen van die klompjes uit de winkel gehaald en zo zijn we nog thuisgekomen. Wist je niet, hè, dat Ernst kan schaatsen. Ik ook niet, hoor, we hebben ons het lazarus gelachen.’

‘Als we ’s nachts bij mij thuis kwamen, wekte hij Wil, m’n vrouw, om even een appeltje voor hem te schillen. Deed zijn vrouw ook. Daar zijn vrouwen volgens hem ook voor’

‘Ik denk dat ’t Happels gezelligste tijd als trainer is geweest. Hij was toen ten minste nog af en toe helemaal zichzelf. Hij werd toen nog niet geleefd. En hij ging voor je door ’t vuur, hè. Ik had ruzie met het bestuur van ADO. Mocht van Choufeur en Hartmann én de trainingen én de wedstrijden niet meer bezoeken. Trok hij zich niets van aan. Sterker nog, hij pakte een medizinbal voor me om bij de trainingen op te zitten en gaf me zijn kaart op de eretribune om naar de wedstrijd te komen.’

‘Hij was dan ook kind aan huis bij ons. Als we ’s nachts bij mij thuis kwamen, wekte hij Wil, m’n vrouw, om even een appeltje voor hem te schillen. Deed zijn vrouw ook. Daar zijn vrouwen volgens hem ook voor. En voor de gezelligheid. Als z’n vrouw een paar weken naar Wenen was geweest en terugkwam, gingen we samen altijd bloemen kopen. Bóssen bloemen. Zette hij door het hele huis heen. Zo blij was hij dan als ze weer thuiskwam. Want hij kan niet alleen zijn. Hij moet mensen om zich heen hebben.’

DE ONBREEKBARE LIEFDE VAN ELFRIEDE

Paulinengasse 18-20, Stiege 6, Tür 2. ‘Ernst Happel’, zo duidt het naambordje aan, alsof er niets veranderd is. Ik verklap nauwelijks een privégeheim als ik beweer dat er wel degelijk het een en ander gewijzigd is in de verhouding tussen heer en mevrouw Happel, zoals het nog steeds geregistreerd staat in het Weense huwelijksregister. Nu alweer bijna zes jaar geleden trok Elfriede Happel uit het toen nog Rotterdamse huis; ze nam Ernst junior en alle bezittingen trouwens mee om zich opnieuw in het nooit verkochte Weense appartement te vestigen.

Gelet op het wat delicate karakter van de betrekkingen tussen Happel en zijn vrouw, heb ik gevraagd of hij er bezwaar tegen had als zij voor dit verhaal benaderd zou worden. Dat had Ernst niet; hij voegde er zelfs aan toe dat de relatie verbeterde, dat hij een gedeelte van zijn kerstvakantie zelfs bij zijn wettige familie had doorgebracht en dat zijn vrouw binnenkort een week naar Brugge kwam. Dat is ook gebeurd: medio februari. Een maand later zou dat bezoek herhaald worden, maar dat is er nooit van gekomen. De verhalen over Happels zwarte vriendin, een nieuwe, die nota bene in de buurt van het Nederlands elftal in Israël opdook, blijken de broze relatie tussen deze echtelieden opnieuw verstoord te hebben. In Wenen verschijnt De Telegraaf óók.

Hetgeen overigens niet betekent dat hier van een definitieve breuk sprake is. Insiders voorspellen me dat Happel zijn oude dag ongetwijfeld bij zijn oorspronkelijke echtgenote zal slijten – en ik heb sterk de indruk, al bij de entree, dat er op die dag gewacht wordt. De flat van mevrouw Happel staat namelijk geheel in het teken van de heer Happel. Zijn talrijke trofeeën zijn keurig en zichtbaar opgeslagen in het dressoir, zijn foto’s domineren gang en huiskamer, het uit alle landen meegetorste porselein en kristal is nauwgezet gerangschikt boven op de kast en de plakboeken zijn permanent binnen handbereik. Elfriede Happel, ook wel Happeline genoemd, is trouwens de vriendelijk- en gastvrijheid zelve bij ons eerste gesprek. Een tikje gespannen, dat wel, maar het valt ook niet mee te praten over een man die al zes jaar uit huis is. Vijf dagen later tref ik haar weer, ten gerieve van de fotograaf, en dan is het, zeg maar, Israëlische nieuws tot Wenen doorgedrongen. Ze informeert bij mij wie die ‘nieuwe’ dan wel is en wat er precies aan de hand is, maar ik moet haar teleurstellen: ik wist er toen nog niets van, al weken onderweg zijnde door Midden-Europa.

Ernst Happel junior in De Kuip met het borstbeeld van zijn vader.
Ernst Happel junior in De Kuip met het borstbeeld van zijn vader.

Het interview met Elfriede Happel vindt overigens plaats in aanwezigheid van de opgetrommelde Ernst junior. Met zijn zoon onderhoudt Happel een wat regelmatiger contact. Ze treffen elkaar niet alleen in Wenen, maar ook incidenteel in Brugge, want Junior vliegt er als manager van een Amerikaans cateringbedrijf op de Weense luchthaven goedkoop uit. Wie trouwens mocht twijfelen aan de erfelijke overdracht van uiterlijke kenmerken, is voorgoed van dat idee genezen als hij Happel junior vergelijkt met zijn vader. Het is alsof er van een 25-jarige Weltmeister een gipsafdruk is getrokken, zo lijken die twee op elkaar. Hij: ‘Ik zie soms mensen denken: Hé, dat was Happel toch niet?’

Elfriede Happel: ‘Ik heb laatst opnieuw versteld gestaan hoe Ernst dat allemaal verwerkt. Waar anderen haast wel moeten bezwijken onder alle spanningen, daar wordt hij kennelijk steeds rustiger. Gek ben ik er bijna van geworden van de telefoon tijdens die week in Brugge. ’s Ochtends om acht uur begon het al. De NOS, de Duitse televisie, de Iranese televisie, diverse managers die ‘m moeten spreken, et cetera, et cetera. Een normaal mens kan dat allemaal niet verdragen, hij wel.’

‘Hij heeft die spanningen zelfs nodig, geloof ik, hij lééft erop. Als alles gladjes verloopt, dan wordt-ie onrustig. Hoe groter de verantwoording, hoe beter hij zich voelt. Neem het Nederlands elftal. Voor een ander zou dat een te grote belasting zijn in combinatie tot het clubwerk. Voor hem niet. Hij neemt zelfs genoegen met alle toestanden rond Oranje. En voor het geld hoeft hij ’t niet te doen. Hij heeft genoeg. Dat komt, hij voelt iets voor Nederland, hij is gek op de Nederlandse mentaliteit én op het voetbal. Al die wekelijks af te leggen kilometers? Hij kankert er niet over, hij rijdt die afstanden zelfs met plezier, denk ik.’

‘Ernst heeft juist veel aandacht aan de kleine Ernst geschonken. Daardoor ook hebben we zelf contact gehouden, de laatste jaren en wellicht daardoor hebben we nooit willen scheiden’

‘Ernst is een enfant terrible. Ik denk dat de voetballerij hem zo gemaakt heeft. Hij was als speler de grootste van Oostenrijk en heeft altijd in het brandpunt van de belangstelling gestaan. Als trainer is hij wellicht nóg groter, de beste van Europa, denk ik, in tien minuten tijd weet hij alles van de 22 in die wedstrijd voorkomende spelers. Dat is een gave, instinct, en dat heeft-ie altijd gehad. Logisch dat-ie dan anders is dan anderen.’

‘Niet dat-ie het ooit opzoekt, die belangstelling. Hij is in principe helemaal geen showman. Ik heb die Gutendorf weleens van de bank zien komen als een van zijn spelers geblesseerd raakte. Daar maakt-ie een hele toestand van. Voor een gillende massa zette hij z’n pet af, begon de mensen zelfs te bespelen en te dirigeren – dat zijn dingen die hij nooit zal doen, en nooit nodig zal hebben. Wat ‘m enorm stoort, is het nooit anoniem kunnen zijn. Hij kan niet rustig in een restaurant eten. Links en rechts staan er dan mensen op voor een handtekening en ten slotte wil de kelner óók nog een handtekening. Vindt hij afschuwelijk.’

‘Ik heb altijd klaargestaan om voor hem en onze zoon te zorgen. Ik wist precies wat hij nodig had. Hij is niet gemakkelijk, maar kan een groot en klein hartje hebben. Je moet die stemmingen van hem kunnen aanvoelen. Ik begreep precies wanneer ik niets moest zeggen. Dan kreeg hij z’n eten en drinken op tijd en hield ik m’n mond. ’s Zondags na een wedstrijd moest je hem nooit storen. Als hij behoefte had aan een gesprek, dan begon-ie zelf wel.’

‘Privé is Ernst niet anders dan in de voetbalwereld. Daaruit blijkt wel dat hij altijd zichzelf is. Als hij ergens nee op zegt, is het ook nee. Heel consequent. Niemand die ’m dan een ander idee kan aanpraten. Ik ook niet. Voetbal neemt hem helemaal in beslag. Dat is zijn alles. Ernst is ook een figuur die vijf keer afscheid zal nemen. En als hij moet stoppen, neemt hij nóg een amateurclubje, want hij zal niet zonder kunnen.’

Er komt geen kwaad woord over Happel over haar lippen, niet dat dat nodig is. Over familie en andere hechte bindingen die Ernst vergeten is, is zijn kort: ‘Die dingen vervliegen. Ik heb zelf zo veel oude bekenden met wie ik nooit contact meer mee heb.’

Tot slot rest me de vraag over zijn verhouding tot zijn zoon. Heeft die er ooit onder geleden dat Happel zo nadrukkelijk met z’n eigen carrière bezig was? ‘Néé’, reageert Elfriede Happel, ‘juist niet. Ernst heeft juist veel aandacht aan de kleine Ernst geschonken. Daardoor ook hebben we zelf contact gehouden, de laatste jaren en wellicht daardoor hebben we nooit willen scheiden.’

Junior: ‘Hij heeft me overal mee naartoe gesleept. Ik kan het me zelf niet meer herinneren, maar ik schijn zelfs in een deken achter de goal te hebben gelegen als pa aan het trainen was. In de ADO-tijd nam hij me altijd mee en later bij Feyenoord hoorde ik er gewoon bij. Ik ben naar Milaan geweest voor de Europa Cup-finale, naar Buenos Aires voor de Wereldbeker, ik ben zeker geen aandacht tekortgekomen.’

KOUDEFRONT IN SPANJE

Die reportage in Sevilla zal ik nooit vergeten. VI had ’t vredige idee om in het Kerstnummer van 1973 ettelijke pagina’s te wijden aan Happel in Spanje. ’t Moet begin december zijn geweest, maar de zwembroeken gingen mee, tenslotte heet het in zuidelijk Spanje twaalf maanden in het jaar zomer te zijn. Een vergissing, zoals bij aankomst bleek. Sevilla bleek gegrepen te zijn in een nog nooit vertoond koudefront. Mocht dat een tegenvaller zijn, het plan tot een gezellig kerstverhaal kon ook ogenblikkelijk vernietigd worden. De situatie waarin ik Happel toen aantrof, was niet vredig. Niet dat ’t Nederlandse bezoek niet welkom was, integendeel, ik had de indruk dat-ie er eigenlijk wel gelukkig mee was. Eindelijk weer eens met iemand over voetbal praten die hem tenminste verstond. Gepraat heeft-ie, die dagen, zo spraakzaam heb ik ’m nooit meer getroffen, al was het meer kankeren dan converseren.

Sevilla kwam hem letterlijk en figuurlijk de strot uit en het gevolg daarvan was dat hij zijn Rotterdamse jaren overdreven romantiseerde. Happel heeft fantastische tijden bij Feyenoord beleefd, maar dat laatste seizoen moet voor hem toch wel een kwelling zijn geweest. Ajax deelde de ene na de andere opstoot uit, binnen de spelersgroep groeide het verzet tegen zijn regime, van zowel Feyenoord- als Happel-zijde werd de behoefte tot een voortijdig afscheid gevoeld en dan waren daar ook nog zijn privé- en financiële problemen: het vertrek van zijn vrouw en het besef dat hij geen stuiver meer te verteren had. Sevilla loste die noodzaak om geld te vergaren op, maar Happel heeft ervoor moeten boeten. De reizen, het taalprobleem, de corruptie binnen het bestuur, het werken met zo veel minder getalenteerde profs, de zuidelijke mentaliteit – al die facetten van het werk van een trainer in de Spaanse tweede divisie deden hem als het waren tegen de muren van zijn op hoge temperaturen ingerichte flat opspringen.

‘Bij dat opstijgen van het vliegtuig in Madrid viel er een half jaar ellende van me af. Doodongelukkig was ik’

Ik zie ons nog zitten: koud tot op ’t bot toe; Happel, Hannie, Van der Klooster en ondergetekende, rond een straalkacheltje. Zo openhartig was-ie toen dat de KNVB slechts aan hem voorbij ging als aanstaande WK-Duitsland-coach, omdat hij volgens puriteinse geesten in de kolommen van dit blad te vrijmoedig aandacht aan de seksuele problemen tijdens een WK had besteed. Het werd toen dus Michels en voor Happel restte uiteindelijk een transfer naar Club Brugge.

‘MASTURBATIE KAN LIESBLESSURES VEROORZAKEN’
In aanloop naar het WK 1974 zou Ernst Happel ook al in beeld zijn geweest om Oranje als bondscoach bij de hand te nemen. Uiteindelijk werd het dus Rinus Michels en níét de Oostenrijker. Volgens velen was dat te wijten aan het interview dat Happel in december 1973 gaf aan Voetbal International, waarin het onderwerp seks tijdens een eindronde eens niet vakkundig werd omzeild. ‘Een voetballer kan zeg maar vijf weken lang niet zonder een dingetje. Dat zou een catastrofe zijn. Hij zou ten slotte met een ding gelijk een olifant rondlopen. Eens moet ’t eruit.’
VI-verslaggever John Linse stelde daarop een alternatief voor: masturbatie. Happel: ‘Nee, daar kunnen spierblessures in de lies door veroorzaakt worden. Er moet dus een mogelijkheid voor een dingetje gecreëerd worden, maar ook daarin past een individuele begeleiding. Want de een is zes keer per week gewoon, de ander twee keer. De een doet een vluggertje, de ander trekt er twee uur voor uit. De vrouwen allemaal mee naar West-Duitsland kan de sfeer vertroebelen, de vrouwen incidenteel op bezoek houdt een verplicht nummertje in. Ook dat kan niet. Moeilijk probleem dus, dat kun je op je vingers natellen. Ik denk het wel te kunnen ondervangen. Hoe wil ik ook wel zeggen, maar dan strikt in de informele sfeer. Er zouden mensen kunnen zijn die zich eraan storen.’

Happel: ‘Ik moest in Spanje van voren af aan beginnen. Een mens verliest weleens en ik had dat laatste jaar in Rotterdam veel verloren. Het enige positieve van Sevilla was dat ik er geld verdiend heb en dat had ik hard nodig. Ik wil er niet graag aan herinnerd worden, zo’n rottijd heb ik er gehad. En dan die zenuwslopende weken aan ’t einde van de rit. Wachten of ze bereid waren m’n geld uit te betalen. Ze hadden me er op non-actief gesteld, dus zij moesten bloeden. Dat duurde en duurde maar, terwijl ik óók nog een beslissing ten aanzien van Club Brugge moest nemen. Tenslotte heb ik genoegen moeten nemen met een afkoopsom. Ging niet anders en ik wilde hoe dan ook zo snel mogelijk weg. Ben nog bang geweest dat ze een geintje met de belasting zouden uitvreten. Alles werd me er schoon uitbetaald, maar je weet maar niet, hè. Ik heb ’t geld toen aan Hannie meegegeven, die reed met de auto terug, en ben zelf met het vliegtuig gegaan. Nou, ik had me voor niks zorgen gemaakt, maar toch, bij dat opstijgen van het vliegtuig in Madrid viel er een half jaar ellende van me af. Doodongelukkig was ik.’

EXPLOSIEGEVAAR MET HANNIE

Al die Spaanse ellende heeft Hannie Muis aan den lijve ondervonden. Zij volgde hem met haar zoontje Rik als logisch voortvloeisel van de verhouding die in Rotterdam werd opgebouwd, en die ook de oorzaak betekende van het vertrek van mevrouw Happel. Hannie leerde Ernst kennen aan de bar van het Rotterdamse etablissement De Jachthaven, had aanvankelijk meer oog voor de eveneens aanwezige René van Eck, toen nog assistent van Happel, en mag zich met de gedachte vleien dat ze een van de weinige vrouwen is geweest waar Happel op gejaagd heeft. Voor daar misverstanden over bestaan: de zes jaar dat zij hebben samengewoond, hebben haar geen financiële winst opgeleverd. Hannie had een behoorlijk privévermogen, maar dat is, tot haar grote spijt, geslonken tot zorgwekkende saldi. Daar deed ze het dus niet voor. Ze hield, zogezegd, van De Ouwe, zoals ze hem weleens spottend aansprak.

Hannie Muis: ‘Ken je Archie Bunker? Dat is een verbeterde uitgave van Ernst Happel’

Van haar herinner ik me één treffende uitspraak over Ernst: ‘Ken je Archie Bunker – dat is een verbeterde uitgave van Ernst Happel.’ Daarmee exact markerend wat Happel van zijn vrouw verlangt: thuis zitten, eten koken en hem naar de mond praten. Daar was en is zij de vrouw niet naar. Ontelbaar zijn dan ook de keren geweest dat zij haar vertrek aankondigde, of, zoals in Spanje is gebeurd, de verhuiskisten al gepakt waren en de verhuiswagen voorreed. Zo zat was ze dan de nukken van Happel die wekenlang z’n kaken stijf op elkaar hield, humeurig gestemd als hij was door alle in Sevilla aangetroffen ellende. Ze hebben in een tamelijk explosief sfeertje geleefd. Een vraagstuk als wie verantwoordelijk was voor de financiering van één theebuiltje (echt gebeurd) kon al tot een flinke ruzie leiden. Ze zijn, zonder bonje, pakweg vier maanden geleden definitief van elkaar gescheiden. En geven beiden één doorslaggevende reden op: ‘We hadden beiden een te sterk karakter voor elkaar.’

Betreuren doet Hannie die zes jaar beslist niet – en het hadden er nog wel meer kunnen worden als daar niet haar verantwoordelijkheid voor de ontwikkeling van haar zoon was. Die durfde ze niet langer aan te doen om met tussenposes in Rotterdam dan wel in Brugge domicilie te kiezen.

HET GOUDEN KRUIS

Het niet onaanzienlijke gouden kruis dat permanent om de hals van Happel bungelt, duidt het al aan: hij is katholiek-gelovig.

Hoe gelovig?

Happel: ‘Soms zoek ik God op.’

Waar?

Happel: ‘In mijn dromen, nogal vaak. En als ik ’s nachts gewoon wakker lig.’

Ga je weleens naar de kerk?

Happel: ‘Weinig, erg weinig. Een mens hoeft toch niet naar de kerk te gaan om z’n geloof te belijden. Vind ik tenminste niet.’

Rinus Mikkers, een vriend die we dadelijk zullen introduceren: ‘Ik heb ’t al vaak meegemaakt, dat we met de wagen een begrafenisstoet tegenkwamen. Dan kun je er vergif op innemen dat hij vaart vermindert en een kruisje slaat. Ik ben nog nooit met hem naar de kerk geweest, maar dat hij in God gelooft en zo, dat staat vast.’

DE EENZAAMHEID

‘Gék werd ik ervan.’

Een ontboezeming van Happel, gevraagd naar het eenzame verblijf in diens bungalow in Oostkamp. Na het vertrek van Hannie en voor de komst van Annemarie, die overigens niet permanent met hem samenwoont, bestiert Happel geheel alleen zijn privéhuishouden. Werksters zijn ook in Brugge moeilijk aan te werven; een keer in de week wordt zijn optrekje aan een grondige beurt onderworpen.

‘In Brugge ben ik vreselijk huiselijk. ’s Avonds om half zes ben ik thuis en ga er dan niet meer uit. Vrienden heb ik hier nauwelijks. Daardoor kom je zelden ergens en daardoor tref je zelden iemand die je aardig vindt. Dat thuiskomen was nog ’t ergst. Een stil huis. Geen leven. En dan die nog niet opgeruimde troep van de vorige avond. Kan ik niet tegen, hè, word ik helemaal naar van. Laat niemand zich daarom met de wijze waarop ik mijn privéleven inricht bemoeien.’

‘Dat thuiskomen was nog ’t ergst. Een stil huis. Geen leven. En dan die nog niet opgeruimde troep van de vorige avond. Kan ik niet tegen, hè’

Vanwege de somber stemmende eenzaamheid die Brugge hem maandenlang biedt, vlucht hij regelmatig naar Rotterdam. Om daar zijn aanhang in het Feyenoord-etablissement ’t Haantje te treffen met wie tenminste een sympathiek contact bestaat, waar hij ook zijn favoriete kaartspel kan uitoefenen, kortom, waar hij kan relaxen.

Overnachten doet Happel dan bij Kitty en Rinus Mikkers in Poortugaal. Hij trekt er al vroeg in de avond de altijd voor hem gereserveerde kanariegele pyjama aan, ligt er uitgeteld op de bank tv te kijken, legt voor het slapen gaan andermaal een kaartje of zet er diep in de nacht nog een oeverloze discussie met Kitty op.

Rinus Mikkers: ‘Als die twee gaan ouwehoeren, zoek ik meestal m’n bed op. Dan staat de fles op tafel en hoor ik steeds: “Nog één sigaret”. Dat hoef ik niet meer mee te maken.’

Kitty Mikkers: ‘Hij praat veel, maar zegt weinig op zulke avonden. Zoekt gewoon een stuk gezelligheid dat hij elders mist. Hij voelt er dan ook niets voor om de deur uit te gaan. Tot en met de dagsluiting toe kijkt hij naar de televisie. We nemen hem zoals hij is. Hij kan niet veinzen, ik ook niet. Ernst moet ook altijd eten wat de pot schaft. Ik zal niet extra voor hem gaan koken.’

Overnachten doet hij bij Kitty en Rinus Mikkers in Poortugaal. Hij trekt er al vroeg in de avond de altijd voor hem gereserveerde kanariegele pyjama aan, ligt er uitgeteld op de bank tv te kijken

Rinus Mikkers: ‘Bij ons heeft-ie ook z’n eigen kamer. En z’n eigen tandenborstel. Voor vrienden dóé je dat. We kennen elkaar al zo lang. Eigenlijk al vóór Feyenoord. Ik ga ook regelmatig met hem mee naar Brugge. Dan wil het gebeuren dat we uren niets tegen elkaar zeggen. Op het strand van Knokke bijvoorbeeld. Laten we ons lekker uitwaaien. Dan hoef je niet te praten.’

Kitty Mikkers: ‘Hij heeft heel veel kennissen, Ernst, maar hoeveel vrienden heeft hij. Waar waren ze allemaal toen hij daar in Sevilla zo diep in de ellende zat? Ja, thuis in Rotterdam. Wij zijn toen gedurende de kerstdagen naar ze toegegaan. Zat hij haast te huilen, zo blij was hij met ons bezoek. Hij trainde Sevilla al niet meer. Zat te wachten op z’n geld. Toen we naar Nederland vertrokken, zei hij nog in een opwelling: “Laat ze de pleuris krijgen, allemaal, ik ga mee”. Hij is zo verstandig geweest dat niet te doen. Maar op het vliegtuig belde hij ons nog. Om ons te herinneren aan de gemaakte foto’s. Daar in Spanje heeft hij ’t heel moeilijk gehad. Vooral met zichzelf.’

POLITIEK IN ARGENTINIË

‘Ik ben bereid tot iedere discussie. Maar niet zeiken. Zakelijke kritiek kan ik best incasseren, maar als het uren gaat duren, begin ik me ongemakkelijk te voelen.’

De laatste van een serie gesprekken met Ernst Happel. Onderwerp: Happels uitspraak dat ’t in de voetballerij louter om poen en punten gaat, en dat met betrekking tot het WK in Argentinië in het geding gebrachte argument van de mensenrechten zijns inziens niet opportuun is. Dat klinkt merkwaardig uit de mond van een man die het schrikbeeld van het nazisme nog op het netvlies heeft staan. Happel heeft daar een principiële afkeer voor hem opgelegd gezag aan overgehouden – hoe valt dan zijn houding tot het aanstaande WK te rijmen, als bekend is dat in Argentinië gemoord en gemarteld wordt?

 De Argentijnse dictator Jorge Videla staat klaar met de Wereldbeker, die hij in 1978 mag uitreiken aan zijn eigen nationale ploeg.
De Argentijnse dictator Jorge Videla staat klaar met de Wereldbeker, die hij in 1978 mag uitreiken aan zijn eigen nationale ploeg.

Happel: ‘Een dictatuur is een verschrikking. Ik heb ’t aan den lijve ondervonden. Maar als je me vraagt naar de situatie in Argentinië, ben ik volledig overvraagd. Ik ben er niet van op de hoogte. Wat heb ik gezin toen ik er de laatste keer met Feyenoord was? Heel weinig. We waren opgesloten in het trainingskamp van Buenos Aires, als we ergens naartoe wilden werden we door politie begeleid, we zijn niet met de bevolking in contact geweest, dat kón toen niet. Wil ik ergens een oordeel over hebben, dan moet ik ’t eerst zelf ervaren hebben. Dat heb ik toen niet – en als ik goed ben ingelicht dan is er sindsdien van alles veranderd. Wat moet ik er dus van zeggen?’

Toen was er een junta, nu is er wéér een junta.

Happel: ‘Oh… Nou ja, ik wil er graag achter komen of het allemaal waar is wat er gezegd wordt. En dan moet ik er eerst zijn. Als ik naar Argentinië ga, wil dat toch niet zeggen dat ik een fascist ben? We zijn met Rapid Wien de eerste club uit het Westen geweest die na de oorlog in Rusland heeft gespeeld. Dat heeft destijds in Wenen ook veel kritiek opgeleverd, maar dat we gaan zijn betekent toch niet dat ik een communist ben. Waarmee ik helemaal niet wil zeggen dat ik ’t met alle toestanden in deze wereld eens ben.’

‘Ik zie alweer een situatie dagen, dat men naar een grote harde leider verlangt. Oorlog dus’

‘Als we in Belfast gepland hebben om kwart over twee te vertrekken, en dat kan niet doorgaan, omdat de ons begeleidende helikopter nog niet is gearriveerd, dan moet ik daar begrip voor opbrengen. Gelet op eventuele terroristische acties. Leuk is het niet, maar de wereld gaat kennelijk die kant op. Jammer. Kijk naar Nederland. Veel te tolerant. De acties van de Zuid-Molukkers zijn op zichzelf goed opgelost, maar een herhaling is niet voorkomen. Op langere termijn zal dat opnieuw tot moeilijkheden leiden. Zó vraagt de maatschappij op den duur om een politiestaat. Je kunt al die overvallen en gijzelingen toch niet nagenoeg ongestraft laten passeren? Ik heb soms het gevoel dat de mensen het te goed hebben en er niet van kunnen genieten. Ik zie alweer een situatie dagen, dat men naar een grote harde leider verlangt. Oorlog dus.’

Teleurstelling bij Oranje na de tweede opeenvolgende verloren WK-finale.
Teleurstelling bij Oranje na de tweede opeenvolgende verloren WK-finale.

Onder dergelijke omstandigheden moet je, aldus Happel, de sport en politiek maar scheiden. Anders kun je nergens meer voetballen. De vergelijking tussen Buenos Aires anno 1978 en Berlijn anno 1936? Happel: ‘Wie stond er toen bij stil dat er enkele jaren later een Tweede Wereldoorlog zou uitbreken? En wie er wel bij stilstond: ging die dan ook niet? Dat zijn er maar enkelen geweest, hoor.’

Voor de uitleg dat Argentinië het WK, net als Duitsland destijds, zal gebruiken om propaganda voor een rechtse dictatuur te voeren, is hij niet bevattelijk. Zal hij dadelijk bij de openingsceremonie met de Nederlandse ploeg voor het organiserende oog van generaal Videla meeparaderen? Happel: ‘Dat weet ik niet. Ik wist niet eens dat Videla daar bij zou zijn.’

DE BESTE VAN ALLEMAAL

Louter nostalgie. De voormalige vedette van Rapid Wien verzamelen zich wekelijks in een gereserveerde ruimte van Gaststätte Graf. Robert Körner, Alfred Körner, Franz Bimbo Binder, Hans Pesser, Pauli Halla, Stephan Skomal, Max Merkel – ze bezoeken deze repeterende reünie regelmatig. Het gesprek leidt per definitie tot vroeger: het superieure voetbal van toen, de nog grotere gezelligheid, de wereldreizen, de ervaringen in Australië, Egypte, India, Uruguay, Trinidad, enzovoort, de oorlog ook, die soms niet eens veroordeeld wordt. Op mijn verzoek wordt er gepraat over Ernst Happel, Der Weltmeister.

Een en al eenstemmigheid: hij was de grootste onder de verdedigers. Bij één man lichten de oogjes vertederd op, de zich met krukken voortbewegende Pepi Ulrich. Hij was ooit de eerste in Frankrijk spelende prof. In de late jaren twintig zocht hij zijn heil al bij Racing Club Strasbourg. Aan die voetbalcarrière heeft hij twee onwillige knieën overgehouden.

Pepi Ulrich: ‘Hij heeft me daar zelfs nog voorgesteld aan de burgemeester. Je weet wel, de burgemeester die hij uit de kleedkamer verwijderde’

‘Happel’, zo zegt hij alsof het zijn zoon betreft, ‘was mijn lieveling. Aschyl… Hij was altijd de laatste die bij mij op de bank kwam liggen. Dat wilde ik zelf. Want die benen waren goud waard. Die moesten de beste behandeling krijgen die ik maar geven kon. Wat een voetballer. Wat een trainer. En wat een mens. Jaarlijks nodigt hij me uit om een week bij hem thuis door te brengen. Ik ben bij ADO geweest, bij Feyenoord en bij Club Brugge. Hij heeft me daar zelfs nog voorgesteld aan de burgemeester. Je weet wel, de burgemeester die hij uit de kleedkamer verwijderde.’

HET SLOT

Happel: ‘Wat kan mij nog gebeuren. Ik heb me in deze bikkelharde business aan de top gehandhaafd, wetende dat geen prestaties geen werk betekent. Ik ben mijn eigen broodgever. Ik ben op mezelf aangewezen. Als ik faal, hoef ik niemand een klootzaak te noemen en hoef ik ook niet Onze Lieve Heer te rade te gaan. In mijn leven bestaat de gang naar Pontius Pilatus niet.’

ERNST HAPPEL NAAR AJAX?
In VI 11 van het jaar 1979, nog geen jaar na het megaverhaal over Ernst Happel in WK-special van VI, verschijnt een opvallend bericht, dat de legendarische Feyenoord-trainer in verband brengt met… Ajax. De tekst is wederom van VI-journalist John Linse:
Maanden geleden al mocht de VI-redactie een telefonische tip incasseren die best de moeite van het natrekken waard was. Aan de bar van het Amsterdamse etablissement Het Doktertje zouden Dé Stoop en een bestuurslid van Ajax, die overigens niet bij name genoemd werd, een gesprek gevoerd hebben om Cor Brom bij FC Amsterdam te installeren, opdat Ajax de bij Club Brugge vertrokken Ernst Happel kon inhalen. Raadpleging van enkele bronnen bevestigde dit gerucht niet, reden waarom die zaak terzijde geschoven werd. ’t Is onzin om nu te beweren dat er wel degelijk een kern van waarheid in dat verhaal stak, maar anderzijds is het een feit dat binnen het bestuur van Ajax allang het besluit is gevallen voortijdig de driejarige overeenkomst met Cor Brom te verbreken.
(…) Het Ajax-bestuur heeft méér gedaan. Niet in de richting van Tomislav Ivic, zoals algemeen wordt verondersteld, want deze lichting Ajax-bestuurders zal niet licht in het voetspoor van Van Praag treden en een voormalige keus van hem opnieuw naar voren schuiven. Néé, Ajax heeft, zoals in de inleiding al bij geruchte werd opgemerkt, het vizier op Brugge gericht waar Ernst Happel nog steeds woont en tijdelijk het trainerschap van Harelbeke waarneemt. Happel is Ajax’ eerste kandidaat als het om de opvolging van Cor Brom gaat – en om dat streven zijn er de afgelopen weken inleidende contacten tussen hem en het Ajax-bestuur gelegd. Het is niet waar dat die zaak inmiddels al beklonken is, maar we mogen niettemin verwachten dat er binnenkort concrete resultaten van dat overleg te melden zijn. Hoe lullig dat voor Cor Brom ook moge zijn.

Zover komt het echter niet. Ernst Happel komt via Standard Luik terecht bij Hamburger SV, waarmee hij 1983 het tweede hoogtepunt in zijn leven bereikte. De Oostenrijkse trainer won de voor de tweede keer de Europa Cup I. Happel wordt in 1992 bondscoach van zijn eigen land, maar lang duurt dat niet. Na elf maanden sterft hij op 66-jarige leeftijd aan longkanker. Als Oostenrijk vier dagen later tegen Duitsland speelt, ligt zijn hoofddeksel op de bank van de thuisploeg. Het Prater-stadion van Wenen wordt datzelfde jaar als eerbetoon omgedoopt tot Ernst Happel-stadion.