De wonderlijke wereld van Gertjan Verbeek
PRO

De wonderlijke wereld van Gertjan Verbeek

De man die een psychotische zwerver in huis nam om hem te verzorgen, is dezelfde als de verwilderde hork die spelers over stormbanen jaagt en jan en alleman beledigt. In VI Rebound een portret uit 2010 vol typerende anekdotes van Gert en Jan, samen Gertjan Verbeek.

Heerenveen, 2008

Wolken vliegen over het weidse Friese landschap. Gertjan Verbeek rijdt zijn zwarte Volkswagen Touareg het lintdorp Heerenveen in. De afslag naar het stadion kan hij dromen, dan nog een bochtje met zijn SUV de Abe Lenstra Boulevard op en vervolgens is hij weer thuis. Vanuit een raam zien clubmedewerkers hem uitstappen. Als de contouren van de imponerende torso zichtbaar worden, blijft het niet lang rustig. De mensen stoten elkaar aan. Ze kijken nu boven op het verwilderde kapsel van hun coach.

‘Ah, daar heb je Gert.’

‘Nou maar hopen dat Jan niet komt.’

Gegrinnik. De grap heeft inmiddels een enorme baard. Spelers, assistenten, bestuurders. Wie heeft hem niet gemaakt?

Gert is een goudeerlijke vent op wie je altijd kunt bouwen. Energiek, betrouwbaar, doortastend en authentiek. Jan lijkt zo onder een hunnebed vandaan te komen. Een eigenwijze betweter die zijn zin altijd wil doordrijven. Bij wie elk gesprek strandt in het kenmerkende: ‘Dat is jouw waarheid’. Het probleem voor zijn omgeving is dat Gert en Jan in hetzelfde lijf huizen. Samen zijn ze Gertjan Verbeek.

De mollenvanger van Jubbega

De spuitgasten kijken gespannen naar de rookpluimen als de brandweerwagen de Jochem Albadaweg opscheurt. Fazanten vliegen aan de kant, een man springt van zijn fiets. Eenmaal tot stilstand gekomen, op het erf van de bedreigde boerderij, staat Gertjan Verbeek daar naast een stapel brandend sloopafval. Terwijl de slangen worden uitgerold, loopt hij naar de commandant. ‘Wat is hier allemaal aan de hand?’ Verbeek heeft het vuur wel groot laten worden. Hij krijgt een waarschuwing en het dorp heeft weer wat om over te praten. Zeker als er de dag na het incident bij de uitgerukte vrijwilligers van de brandweer een envelop met kaarten voor SC Heerenveen-Heracles Almelo in de bus valt. Met de excuses van Gertjan.

Verbeek voelt zich vrij in het 3.359 zielen tellende dorp Jubbega. Zijn hoeve heeft hij als levensverzekering gekocht. Bij de aankoop, dik vijftien jaar geleden, keek hij goedkeurend rond. Rottend hout, gebarsten ruiten en een oprijlaan vol kuilen en plassen. Geen water, geen gas, geen licht. Precies wat hij zocht. Als hij in zijn besmeurde klo"e het erf verlaat en half verwilderd even iets in het dorp gaat doen, is er niemand die opkijkt. Hij voetbalt er met de veteranen. Drinkt zo nu en dan een biertje met de buurman en winkelt bewust bij de buurtsuper ‘om die ook een beetje te sponsoren’. Zijn favoriete vakantieadres? ‘Jubbega’. Een verfrieste Tukker noemt hij zichzelf; een kruising tussen ‘de Tukker die de kat uit de boom kijkt en de wat stugge noordeling, die wel heel kort voor de kop kan zijn’.

Verbeek voelt zich er thuis en dat is niet zo vreemd als je het DNA van het autonome dorpje bekijkt. Het doet een beetje denken aan de club Galliërs die onder leiding van Asterix en Obelix standhielden tegen de stroom aan Romeinse invloeden. Tot ver in de twintigste eeuw lag Jubbega geïsoleerd en werd de ontwikkeling geheel door de eigen bevolking aangestuurd.

Een eigenheimer als Verbeek kan er nog wel bij. Voortdurend zien ze hem langs de smalle watertjes rennen en fietsen. Wie niet beter weet, zou denken dat deze man in voorbereiding op de triatlon is. En op zaterdag speelt hij bij VV Jubbega. Daar was hij lange tijd de beste en de fanatiekste in het nu opgeheven veteranenelftal van de dorpsclub, waar buurman Klaas de Jong naast het veldonderhoud ook nog eens de veteranen leidde: ‘Gertjan is een beste kerel, je moet hem alleen niet tegen je hebben. Dan heb je een kwaaie aan hem.’ Regelmatig roept Verbeek hem als er weer eens mollen gevangen moeten worden. Dan komt De Jong aanzetten met speciale klemmen en ziet De mollenvanger van Jubbega van dichtbij hoe hij de bouwval verandert in een paleisje. ‘Wat hij met deze boerderij gepresteerd heeft, is knap. Die man heeft goud in zijn handen. Metselen, timmeren, een bubbelbad erin. Hij kan het allemaal en het ziet er perfect uit.’

Op sportpark ’t Heidefjild speelt het eerste elftal van VV Jubbega nog steeds elke wedstrijd met ballen waar een versleten Feyenoord-logo op te zien is. Voorzitter Bert de Vries is ermee in zijn nopjes: ‘Die nam Verbeek mee uit Rotterdam, waar na een aantal trainingen de ballen steeds weer ververst worden.’

Een stukje verderop klinken al jaren de geluiden van zagen en hamers uit die oude boerderij aan de rand van het Friese dorpje. Verbeek heeft het nodig. Anders is hij 7 x 24 uur met voetbal bezig. Dat stompt af. ‘Als ik aan het verzagen ben of aan het meten dan kan ik nergens anders aan denken; anders gaat het verkeerd.’ De hoeve is intussen af. Inclusief een mooie vijver, een Amerikaanse veranda en een grote open barbecue. Een normaal mens geeft een feest als hij na vijftien jaar verbouwen klaar is. Een Verbeek koopt een nieuw krot. Ditmaal van de moeder van een van zijn oude liefjes. Het is weer een oude boerderij, die dit keer ligt aan een smalle weg, omringd door hoge bomen. In de grote tuin staat een vrijwel ingegraven tuinhuis. Op het erf loopt een pauw. Tijdens zijn vakantie, afgelopen zomer, ging de wekker elke ochtend om zeven uur en liep hij weer rond tussen zijn kalkoenen met een sloophamer en de haren vol stof.

De doe-het-zelver is een man die niet direct de barbecue aansteekt voor de buurt, maar wel een persoon op wie je kunt bouwen. En daar houden ze in het eigenzinnige dorp van. In de zomer van 2008 had Verbeek toegezegd een prijsuitreiking van een pupillentoernooi te doen. Ware het niet dat hij in Zwitserland zat voor het EK. De avond tevoren zagen ze hem nog laat een wedstrijd analyseren voor de NOS. Na de uitzending sprong hij direct de auto in. ‘Toen heeft hij een nacht overgeslagen. Om zeven uur in de ochtend kwam hij het dorp binnenrijden zodat hij om negen uur de prijzen kon uitreiken. Dat is Gertjan. Een man een man, een woord een woord.’

Net als Clint Eastwood, de favoriete acteur van Verbeek. Zijn personage Dirty Harry is rechtdoorzee en, als het moet, niet vies van een portie geweld. Een man die het recht in eigen hand neemt. Lak aan conventies. Zijn beste vriend is zijn .44 Magnum. Recht is recht en krom is krom. Elke film weer lijkt hij het onderspit te delven. Maar hij geeft nooit op en uiteindelijk is hij toch vaak de eenzame held. Hard, onbegrepen maar in het reine met zichzelf.

Met zijn archaïsche gezicht zie je hem eerlijk gezegd eerder uitvaren op de Urk 3, dan aan het hoofd staan van een groep voetbalmiljonairs. Verbeek overtuigen is moeilijker dan een rots doormidden slaan met je blote handen. Tegenargumenten worden dus beantwoord met ‘Dat mag jij vinden’. Geroutineerde Feyenoorders als Giovanni van Bronckhorst en Jon Dahl Tomasson kunnen daarover meepraten. Zij zaten met de andere dertigers eens op hometrainers in te fietsen toen de coach binnenkwam om een praatje te maken. Het gesprek kwam op AC Milan en het drukke Champions League-programma. ‘Gewoon hard doortrainen’, vond Gertjan Verbeek. ‘Bij AC Milan snappen ze er helemaal niks van’, besloot hij.

Verbeek is niet zo van het poldermodel. De coach heeft het nog nooit op kunnen brengen om te stemmen. ‘Dat heeft toch geen enkele zin met deze politici.’ Op Koninginnendag hoeven we geen vlag in zijn tuin te verwachten. Voor het koningshuis loopt hij niet uit. Hij vindt het belachelijk dat ze niet voor zichzelf kunnen of willen zorgen. ‘Die mensen kunnen toch ook werken voor hun centen en een normaal salaris ontvangen?’ Geloven doet hij wel: in zichzelf.

Langsrazende trein

Een veertienjarige vastbinden en opsluiten in de kleedkamer. Dat was nog nooit vertoond. De scheidsrechter moest de wedstrijd staken omdat een totaal doorgedraaide jongeling niet van het veld wilde. Zelf blijft hij zekerheidshalve ook maar uit de buurt. Het fanatieke jong werd omringd door volwassen mannen met bierbuiken. Hij gilt het uit: ‘Die gasten doen er niks voor, komen net terug van vakantie, hebben niet getraind. Ik wel. Dan ga ik er niet uit.’ Het hele team staat nu op hem in te praten maar de jongeling weigert gewisseld te worden. De scheidsrechter staakt de wedstrijd. In de kleedkamer pakken de mannen het ventje beet. Die mept van zich af, maar uiteindelijk vindt hij zichzelf vastgebonden terug op een stoel. Daar zit hij de hele tweede helft te schelden. Verbeek is de naam.

Henk Jonge Poerink was voorzitter van de jeugdafdeling van Zuid Eschmarke uit Enschede toen hij Gertjan in de jaren zeventig tekeer zag gaan. Niet alleen binnen de lijnen; ook de vakantie daarvoor was het jeugdlid al opgevallen. Grote handschoenen, werkschoenen en het zweet op de ontblote borst. Zuid Eschmarke was toe aan een nieuwe kantine en er waren vrijwilligers nodig. De kleine Verbeek wilde wel: ‘Hij was hoogstens een jaar of twaalf. We moesten graven en het zand wegkruien. Die snotneus stond meteen met een schop in zijn handen en ging voorop. En maar doorgaan.’

Als de rest al met een biertje in de kantine zat, liep Verbeek nog wat te vegen en was hij al bezig met het klaarzetten voor de spullen die de volgende dag nodig waren. Kruiwagens, zandzakken, schoppen. Verbeek is geen type om te socializen in de kantine. ‘Ik kan me nog een wedstrijd herinneren op de laatste zondag van het jaar. Dan speelde het eerste elftal altijd tegen de veteranen. Het sneeuwde keihard. Extreme omstandigheden, zoals hij het graag had. Maar het eerste kreeg met 5-3 op de kloten. Gertjan was in de kantine niet meer te vinden. Hij was meteen naar huis gegaan en heeft die nacht geen oog dicht gedaan.’

Zelfs nu nog, na een verloren wedstrijd met de veteranen van SC Heerenveen, zit hij steevast als eerste in zijn auto en rijdt hij met de pest in zijn lijf weg. Je zou bijna vergeten dat de wedstrijdjes ook sociale evenementen zijn waar oud-spelers even kunnen bijkletsen. Volgens voormalig SC Heerenveen- voorzitter Riemer van der Velde speelt hij die duels ‘alsof oude dagen herleven; toen het vanaf de Oosttribune net leek of er negentig minuten lang een trein langs kwam razen. Zo fanatiek’.

Geboren in Deventer, maar getogen in Enschede. Ma kwam uit Rotterdam en is volgens mensen die haar hebben ontmoet een en al goedheid. Pa valt wat minder goed bij mensen die hem kennen. Zijn gezicht staat permanent op onweer en ook voor communicatieve vaardigheden geeft niemand hem een voldoende. Pa was een dominante man, die er geen misverstand over liet bestaan aan wie alles te danken was. Junior voetbalde de hele dag. Trainen op zijn zwakke been, dat vond hij leuk. Op de mooiste dagen trapte FC Twente-speler Johan Zuidema mee. Die woonde ook in de straat. Pa Verbeek was betrokken bij Zuid Eschmarke, dat gedragen werd door vele vrijwilligers uit de volkswijk. Toevallig lagen de trainingsvelden bij Het Diekman, het stadion van FC Twente.

In die jaren winnen de Nederlandse clubs de ene na de andere Europa Cup. Oranje verovert de wereld. Iedereen was fan van Johan Cruijff en Willem van Hanegem. Verbeek niet. Hij wil nummer 7, net als Piet Schrijvers. De voormalige bouwvakker die met zijn enorme lijf het doel van FC Twente schoonhield.

Verbeek is als Enschedese jongen vooral onder de indruk van FC Twente. Hij gaat in 1974 mee naar De Kuip om daar te zien hoe de Tukkers de titel verspelen door een 3-2 nederlaag tegen Feyenoord. Thuis denkt hij aan Monique van de Ven. Na het zien van Turks Fruit is Verbeek behoorlijk de weg kwijt. ‘Helemaal verliefd.’ Maar ja, wie niet?

Jonge Poerink had wel wat anders aan zijn hoofd dan Monique van de Ven. Hij had zijn handen vol aan de puberende Gertjan, die er al snel in slaagde tot agendapunt op de bestuursvergadering te promoveren. ‘Als we verloren was er geen land met hem te bezeilen. Hij was de baas in de kleedkamer. Stonden we achter in de rust, dan was het herrie. Ik heb hem eens twee duels geschorst, omdat hij een grote mond had. Hij was enorm ondeugend en eigenwijs. Maar hadden we een bosloop, dan ging hij voorop.’

Jonge Poerink is een goed mens. Hij vertelt niet dat Verbeek ook meermaals na het laatste fluitsignaal erop los mepte. Hij stond op een gevaarlijk kruispunt in zijn leven. Leraren spreken terugblikkend over een waar schrikbewind in de klas. Elke sportles ontaarde in een revolte. Hij wordt van school gestuurd. In die periode deed hij vooral veel samen met zijn vriend Gert Jan Soetman. Jonge Poerink: ‘Ze zijn van precies hetzelfde slag. Ook zo’n einzelgänger. Hij wilde net als Gertjan nooit een vaste relatie met een vrouw en woont nog bij zijn ouders.’

De tieners gingen samen op vakantie naar Spanje. Waar alle leeftijdsgenoten overdag de alcohol verdampten op het strand, rennen de twee als bezetenen op het heetst van de dag door de bergen. Gert Jan Soetman kunnen we trouwens nergens vinden. Weet Jonge Poerink misschien waar hij uithangt? ‘Soetman zit nu drie maanden in zijn eentje op de fiets in Zuid-Amerika. Bepakt en bezakt buffelt hij door Colombia en Venezuela. De jongens zijn nog net als vroeger.’

Mens sana in corpore sano. Het is een van de adagia van Verbeek. Een gezonde geest in een gezond lichaam. Daarom vind hij Gladiator ook zo mooi. ‘Heel mooi gemaakt. Een film waarin het recht van de sterkste geldt.’

Wildeman uit Holland

Bam. Bam. Bam. Zweetdruppels vliegen door de lucht als de slagen op de arme Duitser landen. De man rent bijna door de ring met een ontketende wildeman uit Holland achter zich aan. De honderden toeschouwers in Gronau staan op de banken.

Dit is niet de Gert met wie je zo kunt lachen. Dit is een ontketende Jan. Die Hollander is helemaal los, hij verbouwt niet alleen zijn tegenstander. De ring wordt bijkans gesloopt. Pats, daar knapt zelfs een van de ringtouwen. ‘Jetzt geht’s los’, galmt het door de hal. Verbeek danst, slaat en voelt zich helemaal in zijn element. Trainer Appie Bos pakt zijn bit uit zijn mond. De spons gaat in de emmer en Verbeek voelt het verkoelende water zich vermengen met zijn zweet. Hij knipoogt naar Bos.

Appie Bos. De naam is gevallen. Misschien wel de belangrijkste man uit het leven van Verbeek. Acht jaar lang heeft Bos hem onder zijn hoede. Was de ontsporende Verbeek een ander tegengekomen in het schimmige bokswereldje, dan zou het weleens heel anders gegaan kunnen zijn. Bos is een man van goud, de drijvende kracht achter de opkomst van het boksen in het oosten. In de jaren vijftig en zestig was het oosten van Nederland een boksmekka, waar heroïsche gevechten plaatshadden. Enschede waande zich en was misschien ook wel de bokshoofdstad van Nederland. Terwijl de textielstad zucht onder een enorme werkloosheid, floreert het boksen. In café Vrieler aan de Brinkstraat, zaal Engels aan de Laaresstraat en in Ons Huis aan de Oldenzaalsestraat werden in de hoogtijperiode drie tot vier wedstrijden per jaar gebokst.

Verbeek slaat er ook op los in de cafégevechten. Hij trad als een van de weinigen met alle plezier aan tegen jongens uit zwaardere gewichtsklasssen. Hij heeft geen helden, maar als hij er dan toch een moet noemen dan is het de grote Ali. Midden in de nacht zat hij gefascineerd te kijken. Niet alleen vanwege de manier waarop hij bokste, ook zijn onbuigzaamheid betreffende deelname aan de oorlog in Vietnam sprak Verbeek aan. Ali stond echt ergens voor en bleef ook trouw aan zijn idealen. Een man tegen de rest van de wereld. Net als Clint Eastwood in zijn films. Dat hij naast het voetballen en de lange dagen op school drie keer per week volle bak moet trainen in de sportschool maakt hem niks uit. ‘Als je maar niet denkt dat je meteen de ring in kan’, zegt de man in trainingspak met een handdoek om zijn nek. ‘En ook geen gedonder met afzeggen, omdat je moet voetballen.’ Verbeek knikt enigszins bedeesd.

Appie glimlacht als Verbeek de eerste de beste keer zeven kilometer van huis komt aangerend. ‘Ach, dan heb ik de warming-up vast gehad.’ Na afloop rent hij door naar Hengelo voor zijn voetbaltraining. Boksschool DOS staat na al die jaren nog steeds als een eik. Hier deelde de puberende Gertjan zijn eerste klappen uit. Hier vond hij ook een tweede vader. Bos overleed afgelopen juni. Verbeek stond aan zijn kist en besefte hoe snel het leven gaat. De tranen bleven achterwege. Huilen doet hij alleen wanneer hij uien schilt. Zelfs op de begrafenis van zijn eigen moeder kwamen de tranen niet. Tot zijn eigen verwondering. Want zelden was hij zo verdrietig geweest.

Volgens Bos junior laten veel mensen zich misleiden door de emotieloze uitstraling van Gertjan Verbeek. Hilbrand Bos kent niet alleen Jan. Hij kent ook Gert. ‘Hij heeft mijn vader nog een paar keer bezocht tijdens zijn ziekbed.’ Hilbrand Bos weet dat Verbeek ook nog altijd contact heeft met een jeugdliefde. Dat is niet zo gek, want dat is namelijk Bos’ zus. ‘Ze hebben een blauwe maandag verkering gehad, maar hij is haar nooit vergeten. Laatst heeft hij haar met haar gezin uitgenodigd voor AZ-FC Twente. Gertjan heeft een klein hartje.’

Gertjan ging als een duivel zijn tegenstander achterna. In zo’n ring houdt het na drie meter op.

Hilbrand is het oude trainingsmaatje van Verbeek. ‘Vorig jaar kwam hij nog eens langs. Zomaar. Om een beetje te sparren. Gertjan wilde het oude gevoel terugkrijgen.’ Samen haalden ze herinneringen op. Met twee, drie auto’s trokken ze vroeger naar Breda. Leeuwarden. Amsterdam. En ook Gronau staat Bos nog helder voor de geest. ‘Gertjan ging als een duivel zijn tegenstander achterna. In zo’n ring houdt het na drie meter op. Dan sta je al in de touwen. Het ging met zo veel geweld. Zo veel snelheid. Het publiek stond op de banken. Enorm spectaculair om te zien.’

Appie hield er Spartaanse methoden op na. Zoon Hilbrand knikt. ‘Die liep gewoon de natuur in en kon dan met niets oefeningen verzinnen. Alleen met een stoeprand kun je al van alles. In de boks- school hebben wij nooit toestellen of bankjes gehad. In vijftig jaar niet. Er liggen alleen gewichtjes. Dat is genoeg.’ Hilbrand denkt dat hij en Gertjan vandaag de dag nog de methoden van Appie in de praktijk brengen. ‘Gertjan houdt daar ook van. Wij hebben geen toestellen nodig. Met niets iets verzinnen. Dat kregen we van mijn vader mee.’

Verbeek blijft in de ban van de ring en duikt in zijn eerste dagen als coach in Rotterdam op bij de Bep van Klaveren-memorial. De aanwezige boksliefhebbers zijn op zondag vaak in De Kuip te vinden en lezen gretig de woorden in het programmaboekje: ‘Het boksen maakte een zeer belangrijk onderdeel uit van mijn opvoeding. Ik ben er echt door gevormd als mens. Als bokser ben ik bovendien verantwoordelijk voor mijn eigen daden. Als ik op mijn sodemieter krijg, is dat mijn eigen schuld.’ Het wordt dan ook duidelijk waar zijn obsessie voor kracht vandaan komt. ‘Ik besteed veel aandacht aan de fysieke kant, omdat ik geloof in een totaalpakket. De lessen over discipline en zelfbewustzijn die ik uit het boksen heb gehaald, zijn ook toe te passen in het voetbal.’

Zelf heeft hij in de pers wel eens opgeschept over zo’n zestig wedstrijden. Maar in de wandelgangen wordt ook meesmuilend gesproken over nog geen handjevol rondes die hij het werkelijk zou hebben uitgehouden in de ring.

Knock-out

Mijnheer Tonnema is de enige in Nederland die het ons kan vertellen. Hij zou het boksboekje van destijds nog hebben. De geblokte zeventiger zag Verbeek drie maanden geleden voor het laatst, op de crematie van Bos. De bokstrainer was in de jaren van Verbeek de rechterhand van Bos. ‘Vroeger was hij hier kind aan huis. Vaak kwamen we midden in de nacht terug van bokswedstrijden. Dan kwamen ze hier om drie uur in de ochtend nog eten en drinken.’

72 lentes jong staat Hans Tonnema nog elke maandag te dansen in de ring. Pas een jaar of zeven geleden stopte hij met voltijds trainen. ‘Want ik kan er niet tegen als iemand anders een kilo meer drukt. Of de buikspieroefeningen langer volhoudt. Net als Gertjan. Een heerlijke vent om mee te werken. Hij houdt van heel hard trainen.’ Afspraak is afspraak. ‘Daar houd ik van.’

Enfin, op tafel ligt het startboekje van Verbeek. Het was even zoeken. Maar eindelijk weten we dan wat de bokscarrière van de voetbalcoach echt heeft voorgesteld. Keurig is alles met een typemachine en balpen bijgehouden. Lidnummer 12991 van de Nederlandse Boks Bond stootte 22 officiële wedstrijden. Zijn eerste slachtoffer was ene Wagenaar. Op 30 maart 1979 versloeg Verbeek de bokser van de club Bowi uit Winschoten op punten. Daarna volgden negen overwinningen en evenveel nederlagen. Drie partijen eindigden onbeslist. Op 18 april 1986 verloor Verbeek zijn laatste wedstrijd in de replay voor het oostelijk kampioenschap tegen de heer Burger. Die raakte Verbeek zo goed dat hij een paar keer neerging, waarna de arbiter de wedstrijd staakte.

Slechts één man slaagde er in al die jaren in Verbeek knock-out te slaan. Het is 2 januari 1981. Terwijl AZ in Nederland voor het eerst in decennia de macht van de traditionele Nederlandse topdrie breekt, ruikt Verbeek de geur van het canvas. Hij wil zijn benen optrekken, maar het gaat gewoon niet. Ver weg hoort hij verwrongen geluiden. Boven hem staat de Arnhemse beul Holthus die hem al in de tweede ronde van de partij zo goed heeft geraakt dat zelfs de wil van Verbeek gebroken is. Eén, twee, drie, vier, vijf, zes, zeven. Hij hoort het, hij ziet de vingers van de scheidsrechter, maar hij kan niets. Acht, negen, tien.

Tonnema was erbij. Wie niet kan incasseren hoeft niet eens bokshandschoenen aan te trekken. Maar uitdelen kon hij ook. ‘Als hij alleen al met die kop de ring inkwam, werden ze bang.’ Mevrouw Tonnema schuifelt rond en snijdt de blokjes kaas en worst. ‘Wil je misschien een boterham?’ Hans tovert intussen steeds papieren meer tevoorschijn uit zijn archief. ‘Kijk hier! Dit oude krantenbericht gaat over de stijlprijs die hij won.’

Linksback Verbeek stond bekend als rouwdouwer, die zijn gebrekkige techniek compenseerde met de energie van een gedrogeerde stier die door de straten van Pamplona rent. De bokser Verbeek was een genot voor het oog. Dansend als een vlinder, stekend als een bij.

De ogen van Tonnema sluiten zich even. Hij ziet Verbeek weer dansen. ‘Hij had een heel mooie manier van boksen. De handen liet hij nooit zakken. Een gesloten dekking. Het zag er altijd heel correct uit en technisch waren zijn stoten goed uitgevoerd. Hij was een aanvallende bokser.’ Maar om nou te zeggen dat hij had kunnen doorstoten naar de top, gaat wat ver. ‘Dat kun je nooit zeggen. Het was de gouden tijd van onze boksschool. Ik had alleen maar goede jongens. Het was niet zo dat Verbeek daar bovenuit sprong. Wel had hij talent en de juiste mentaliteit.’ Het grootste deel van zijn boksepisode was de halfzwaargewicht ingedeeld bij de B-klasse, de Jupiler League van het boksen: ‘De A-klasse heeft hij nog even aangetikt.’

In 1986 stopt hij bij DOS. Dan is hij al twee jaar semiprof bij SC Heerenveen. Appie Bos is een van de weinigen die echt invloed heeft op Verbeek. Jaren eerder legt hij al de kiem voor de toekomst van Verbeek. ‘Met boksen alleen heb je geen toekomst, je moet naar het CIOS. Daar heb je later ook nog wat aan.’ Verbeek volgt zowaar zijn advies op. Pa Verbeek valt bijna van zijn stoel als zijn zoon hem meedeelt wat de plannen zijn: ‘Ik had net uitstel voor hem aangevraagd voor militaire dienst, zodat hij zijn mts af kon maken. Maar ineens wilde hij op zijn zeventiende al vervroegd in het leger, zodat hij daarna door kon naar het CIOS.’

Het beest in mij

Bij de Pantserinfanterie in Steenwijk bokst Gertjan Verbeek lekker door. Als hij zich op het CIOS in Heerenveen meldt, valt hij direct op door zijn dominante gedrag en zorgt voor een waterscheiding op de lerarenvergadering. Het is wederom het verhaal van die leuke Gert en die doorgeslagen Jan die zich gedraagt alsof hij ergens in zijn eentje achter de linies in Vietnam is gedropt.

Bij de lessen volksdansen moet Gertjan door het gebrek aan meisjes eens net doen of hij een meisje is. Vol afschuw beweegt hij op ‘een liedje van Sinterklaas.’ Hiervoor is hij niet naar Friesland gekomen! Aan het eind van de oefening moet het meisje Verbeek in de armen van een man springen. Verbeek kiest de lichtste jongen uit, neemt een aanloop en springt met zijn volle negentig kilo in de armen van het ventje. Die ligt groggy op de grond als Verbeek wordt weggestuurd en de juf toebijt: ‘Wie zijn schuld is dat nou? Dat komt door die rare oefeningen van jou.’

Een van zijn leraren is voormalig topjudoka Leo de Vries. Na de periode onder Appie Bos is het nu De Vries die de jongeling beschermt en opvoedt. Hij is een harde, nog opgeleid door Anton Geesink. Verbeek eet uit zijn hand. Tot zijn verbazing ziet De Vries de tiener Verbeek binnen een tijdsbestek van een paar jaar de zwarte band halen. Daarmee gooi je zonder problemen vier man binnen een minuut in alle vier de hoeken van een café.

Ruzie maken met Verbeek is dan ook al bij voorbaat geen goed idee. Verbeek overweegt nu serieus een judoloopbaan. Toch zijn er veel mensen die zich irriteren aan de streber. Meermaals moet De Vries hem verdedigen op lerarenvergaderingen. ‘Hij is niet iemand die leraren naar de mond praat. Als leraren in zijn ogen een lulverhaal vertelden, had je een hele slechte aan hem.’

In het goedgezinde kamp van De Vries zitten docenten als Hans Westerhof en de dan nog onbekende Foppe de Haan die zich net zo verwondert over die uitermate doelgerichte Tukker. De man die leeft in schema’s en thuis geen bankstel nodig heeft. Hij kiest talloze bijvakken. Zowat elke klas wordt door hem bezocht. Van Judo tot Sportmassage. De Haan: ‘Soms was hij zo fanatiek dat je hem terug in zijn hok moest zetten. Dan moest je hem in de stokken houden, zoals de Friezen zeggen.’

Zoals die keer dat ze in koppels moeten trainen. De een geeft de voorzet, de ander werkt af. Verbeek is tot zijn grote frustratie ingedeeld bij een zwakke broeder. De Haan gniffelt. ‘Tja. Die jongen deed ontzettend zijn best, maar kon er niet veel van.’ Er komen maar weinig passes aan. ‘Dan zei hij: “Hé Foppe! Wat doe ik hier met die lul?” Moest ik uitleggen dat de wereld niet alleen om hem draaide. De wereld zit soms wat genuanceerder in elkaar dan Gertjan dacht.’

Hij splijt het CIOS als de Dode Zee in tweeën. De Haan, Westerhof en De Vries praten de blaren op hun tong om de opstandige Verbeek aan boord te houden. Als twee leraren het vertrouwen in je opzegden, lag je direct van school af. Eerder was hij al met bonje vertrokken van de mts. ‘Vanwege een conflict met een leraar’, weet De Haan. ‘Hij is niet diplomatiek. Dat heb je bij Feyenoord gezien. Als anderen niet meewillen, redeneert hij: Dit is mijn leven.’ Dan lijkt hij soms wat bot. ‘Dat lijkt niet alleen zo. Dat is ook zo.’

De Vries neemt Verbeek apart. ‘Er werd zo negatief over hem gesproken. Ik hield hem voor dat het op deze manier mis zou gaan. Een onvoldoende voor je beroepshouding betekende in die tijd gewoon einde verhaal.’ De jongeling heeft meer problemen. Hij heeft in Heerenveen een dak boven zijn hoofd nodig. Toevallig kon Verbeek ook goed opschieten met de drie zonen van de judoleraar. De Vries besluit de kamikazestudent in huis te nemen. Samen bouwen ze een appartement in de boerderij van De Vries, waar hij jaren zal wonen. ‘Gouden kerel, Gertjan’, stelt de docent. ‘Ik kon lezen en schrijven met hem. Een typisch voorbeeld van een teamsporter die ook als individualist kon uitblinken. CIOS-studenten zijn vaak nogal makkelijk ingesteld. Hij niet.’

Wat heet. Waar andere studenten ’s avonds van de spierpijn niet meer in bed kunnen stappen, gaat Verbeek na school pas echt los. Zo wast hij auto’s om een centje bij te verdienen. In de avonduren staat hij tot groot vermaak van de voorzitter van de plaatselijke voetbalclub zijn traptechniek te oefenen tegen een transformatorhuisje aan de rand van het veld van SC Heerenveen. Riemer van der Velde heeft meteen een zwak voor de fanatieke antiheld. Want zo sterk als hij is, zo zwak is zijn techniek. Foppe de Haan beaamt dit: ‘Gertjan had niet bepaald een fijnsnarige motoriek. Maar zelfs de kapen draaioefeningen van Wiel Coerver bleef hij net zo lang oefenen totdat hij ze onder de knie had.’

Binnen de club zijn er veel mensen die vinden dat Verbeek veel te vaak over de grens gaat en dat hij meer een eenmanssloopbedrijf is dan een voetballer.

SC Heerenveen wil het wel eens proberen met die gekke Verbeek. De nieuweling wordt eerst nog raar aangekeken als hij de vedetten aanpakt met de een na de andere tackle. Hij trekt zich er niks van aan. Met een onbewogen gezicht kijkt hij als Clint Eastwood die net een hele bar aan flarden heeft geschoten. Van der Velde vindt het prachtig en geeft De Buffel een contractje. Het verhaal gaat als een lopend vuurtje door het lintdorp. ‘Er loopt er nu één rond! Die stampt de wormen uit de grond!’ Binnen de club zijn er veel mensen die vinden dat Verbeek veel te vaak over de grens gaat en dat hij meer een eenmanssloopbedrijf is dan een voetballer.

Maar het wonder geschiedt. Op 22 november 1984 staat Verbeek als een gek langs de kant te springen. Hij staat op het punt zijn debuut te maken in het betaalde voetbal. Het journaal bericht over François Mitterand en Helmut Kohl die hand in hand op het slagveld van Verdun staan. In de hitlijsten scoort Toontje Lager met Het beest in mij. Het zou geschreven kunnen zijn voor de nieuwe soldaat van SC Heerenveen. De fans juichen voor de jongeling die ze in de 66ste minuut het veld zien opsprinten als een Hells Angel die ziet hoe zijn vriendin op het plaatselijke biljart door een ander wordt genomen.

Braveheart

Tussen 1984 en 1994 bikkelt hij (met uitzondering van 1986) met de pompeblêden op zijn borst langs de linkerflank en wordt op cruciale momenten als stormram naar voren gedirigeerd. Maar net als bij het CIOS is zijn gedrag niet te harden voor velen. Op school werd hij steeds gered door een aantal docenten. Bij de club weet Riemer van der Velde op een gegeven moment even geen oplossing meer. Hoewel de preses hem verdedigt, blijft de stemming ronduit grimmig: ‘Omdat er binnen de club een stroming bestond die het een schande vond zo’n hark op de loonlijst te hebben.’ Van der Velde besluit de fanaticus een tijdje te verhuren aan SC Heracles.

Een jaar later zijn de gemoederen wat bedaard. Verbeek doet zijn best en ook andere mensen in de club beseffen dat je Verbeek beter in je team kunt hebben dan tegen je. Toenmalig ploeggenoot René van der Gijp zegt over de periode: ‘We speelden zonder linkshalf en zonder linksbuiten, we hadden alleen een linksback: Verbeek. Die ging de hele tijd heen en weer, en het leuke ervan was: zonder bal. Zonder bal... dat was ook beter.’ Gijp stapte graag aan de kant voor ‘die dwaas die langs de zijlijn kwam opstomen’.

Verbeek werkt zich op tot het gezicht van een steeds sterker wordend SC Heerenveen. In het paasweekeinde van 1989 haalt hij zelfs de nationale media. Dan worden er twee wedstrijden gespeeld. Verbeek pakt in het eerste duel rood na SC Heerenveen eerst naar de nacompetitie te hebben geschoten. In de tweede wedstrijd pakt hij geel om even later de bal te vangen. Het ding zou toch over de achterlijn vliegen, dus waarom niet? De scheidsrechter kan niet anders dan Verbeek opnieuw rood geven. Zijn vierde uitsluiting in dat seizoen. Na afloop vindt Verbeek dat de scheidsrechter geen gevoel voor het spel heeft.

Zijn naam is gevestigd. In de kelderarchieven van VI vinden we de eerste stukjes over het Friese fenomeen. Speler van Heerenveen, aldaar ook trainer van de landelijke jeugd, voetbalscout, sportmasseur, judoleraar, bokser, bevoegd handbal-, atletiek en uiteraard voetbaltrainer.

Gemakshalve wordt vergeten dat Verbeek en passant ook nog een eigen sportschool draait in het Friese dorp. Zelfs theoretisch is het bijna onmogelijk dat de man meer dan een uur per etmaal slaapt. Op wilskracht bereikt hij heel wat. Bijna uitgekotst op het CIOS. Bijna uitgekotst bij SC Heerenveen. De veelbekritiseerde duizendpoot breekt niet en maakt zich in 1993 dan toch onsterfelijk. ‘Er lopen hier nou eenmaal meer koeien dan mensen’, vertelt Van der Velde elke keer weer als het net niet lukte om te promoveren. Er is iets extra’s nodig om de Eredivisie te halen. Een dolgedraaide Verbeek bijvoorbeeld. Scheidsrechter Mario van der Ende is bij de voor SC Heerenveen historische promotiewedstrijd en weet het nog als de dag van gisteren. De verwilderde koppen van mannetjesputters als Gertjan Verbeek, Maarten de Jong, Richard Goulooze, André de Jong en grote kerels als Pieter Bijl en Johan Tukker beklijven. Vóór de wedstrijd hadden ze aan Van der Ende gevraagd of een kapelletje het provinciale volkslied mocht spelen. Ach, waarom ook niet? Nu hij naast het uit volle borst meebrullende elftal staat te wachten, moet Van der Ende toch toegeven dat hij het wat heeft onderschat. Als een Schotse clan van elf man die in de hooglanden klaar staat voor een veldslag met een Engels leger van duizend man. Drie keer raden wie zich Braveheart waant? Nog in het eerste fluitsignaal rent Verbeek als een dolle stier naar voren. Binnen een paar minuten werkt hij de bal tegen het net. Hij beukt, schoffelt en loopt drie marathons in anderhalf uur. Intussen krijgt de scheidsrechter voortdurend commentaar. SC Heerenveen wint en promoveert naar de Eredivisie. Na de wedstrijd volgt er een lange nacht in Friesland. Verbeek is al snel weg. ‘Die moet vast nog even een duurloopje doen’, grijnst Van der Velde.

Judotrainer De Vries knikt. Hij bleef zijn vierde zoon in de jaren na het CIOS intensief volgen. Na de boktrainingen van Bos en Tonnema werd Verbeek beïnvloed door de systematische trainingswijzen van de voormalige topjudoka. De Vries herkent in zijn praatjes als trainer nog regelmatig zijn eigen lesstof. Slechts één advies volgde hij niet op. ‘Ik vertelde hem dat hij met iedereen ruzie kan maken, behalve met journalisten. Daar had hij wel wat beter naar kunnen luisteren.’ De oude Tonnema herkent het beeld. ‘Rechtlijnig en streng. Net als ik. Eigenwijs ook. Zelf heb ik eens de krant opgezegd vanwege een bericht waarmee ik het niet eens was. Tot op de dag van vandaag koop ik de krant los. Zo is Verbeek ook.’

Inderdaad. Voor journalisten is werken met Verbeek een vak op zich. In Heerenveen was het al meteen raak toen een journalist van de Leeuwarder Courant tot zijn eigen verbazing een stadionverbod kreeg. Bij Heracles Almelo gebeurde hetzelfde. Daar waagde een journalist het de zoveelste moeizame dialoog letterlijk uit te tikken. Na zijn periode bij Feyenoord, waar hij kritisch werd gevolgd, wilde hij niet meer met VI om de tafel. Hij zegde zijn abonnement op, maar blijft het blad wel lezen. Bij AZ vindt Verbeek het maar niets dat hij in verschillende kranten totaal verschillende weergaves zag van de gesprekken die hij had gevoerd. Iedere journalist moest in het vervolg van tevoren zijn vragen indienen en apart met Verbeek gaan zitten. Directeur Toon Gerbrands probeerde het niet eens te veranderen: ‘Ik heb hier met Co Adriaanse en Louis van Gaal gewerkt. In die negen jaar heb ik geleerd dat je authentieke mensen moet nemen met al hun plussen en minnen. Je kunt niet zeggen dat je Gert wel wilt en Jan niet. Je kiest voor één persoon.’

Hij houdt zijn verwilderde imago bewust in stand, zo lijkt het wel eens. Nooit in zijn leven ging hij met een kam door zijn haar. Een paar weken geleden stond hij voor een zaal sponsors. Hij verwelkomde ze met het verhaal dat hij bekendstond als een norse man. ‘Maar als ik een avond ergens heb gepraat, dan vindt iedereen dat wel meevallen. Eigenlijk zou ik een promotietour moeten maken door heel Nederland, maar helaas heb ik daar geen tijd voor.’

Voor zijn inner circle is hij ruimhartig, weet De Vries. ‘Dan nodigt hij me uit voor een wedstrijd. Dan merk ik dat hij zich om me bekommert. Of hij geeft me een duur horloge voor mijn verjaardag. Dat vindt hij leuk. Met hem erbij win je de oorlog. Als die uitbreekt zou ik zonder nadenken bij hem onderduiken.’

Er is één man die letterlijk bij hem onderdook. We gaan de grens over. De voormalige DDR in.

Alleen op de wereld

We zijn op een Kerstmarkt in Jena. De ogen boven het glas glühwein glimmen als we vertellen dat we op zoek zijn naar het verhaal achter Verbeek. De sneeuw dwarrelt naar beneden en slechts Robert ten Brink ontbreekt nog met zijn tranentrekker All you need is love. De getalenteerde aanvaller Orlando Smeekes van Carl Zeiss Jena is een harde en een eigenwijze. Maar als het over Verbeek gaat, blijft er weinig over van de stoerheid. ‘Ik hou van hem. Dat heb ik hem alleen nooit durven vertellen. Misschien moet ik het maar via VI doen. Als we samen zijn voelt dat heel raar om te zeggen.’

Drie weken geleden had hij hem nog aan de telefoon.

‘Gertjan! Ik ben getrouwd!’

‘Met wie?’

‘Kijk maar in de Playboy. Ze is het meisje van de maand. Ik hou van haar. Ze heet Laura.’

Verbeek kan een forse grinnik niet onderdrukken. ‘Er was helemaal niemand bij’, zegt Smeekes, ‘dat hoeft hier in Duitsland niet. Mooi joh, op 10-10-10. Dat is onvergetelijk.’

Die Orlando. Laura woont met hem in een hotel in Jena en Orlando is gelukkig. Dat is op zich al goed nieuws. Zodra de dagen korten en de nachten lengen belt Verbeek elk jaar veiligheidshalve naar de jongen met wie hij zoveel meemaakte. Al rijdend draait Verbeek de lange film nogmaals af.

Ik hou van hem. Dat heb ik hem alleen nooit durven vertellen.

Ook Smeekes is vol van de nieuwe wending in zijn leven. Het is twaalf graden onder nul en de sneeuw stuift over het marktplein van de stad. Smeekes is begonnen aan een verhaal dat zijn weerga niet kent. Laura is een rustige dame die Smeekes gezelschap houdt tijdens zijn eenzame avontuur in Jena. Ze kent zijn verhaal, weet dat hij meerdere kinderen bij diverse vrouwen heeft. Maar ze heeft haar hart gevolgd. En als ze dan toch iemand hadden moeten uitnodigen voor de bruiloft, dan Verbeek. Smeekes weet zeker dat hij was gekomen. Net als toen in Stuttgart bij de Kickers. Stond hij daar ineens met een scheve grijns en die haren. Tijdens het warmlopen ging er ineens niets meer. Zo blij was hij geweest. Uiteindelijk is Verbeek maar naar binnen gegaan. ‘Anders kon ik niet eens spelen. Ik vind het nog altijd verschrikkelijk als hij er is en dan weer weggaat. “Er is een tijd van komen en gaan”, zegt hij dan altijd.’ Het is een wonder dat hij leeft. En dat is niet aan God te danken, maar aan Verbeek. ‘Zonder hem had ik hier niet gestaan.’ Hij heeft Laura ook al verteld hoe hij direct bij zijn geboorte werd weggehaald bij zijn ouders. Pa was een Amsterdamse junk, ma een verslaafde prostituee. ‘Als ik nu over de Wallen loop zie ik allemaal neefjes en nichtjes. Ik heb mijn moeder ook gezien. Dat was heel erg. Geen tanden, niks.’ Het zijn spoken uit het verleden. Net als de internaten, opvanghuizen, gastgezinnen. Overal voelde hij zich alleen.

Tot Gertjan Verbeek dus in zijn leven kwam. Door zijn voetbaltalent was hij in de jeugd van SC Heerenveen beland. Elke dag reisde hij van het internaat in Zwolle naar Heerenveen. Maar ook op het internaat escaleerde de situatie. Smeekes verdween hele nachten, negeerde alle regels. Hij vertrouwde niemand en ging zijn eigen weg. Verbeek sprak hem in het stadion aan. ‘Ik hoor dat je nu ook niet meer op het internaat mag komen. Je komt bij mij wonen. Twee regels: Je liegt nooit en je steelt nooit. Hebben we een afspraak?’ Smeekes knikte bedeesd en zo belandde hij met een tas met wat schamele bezittingen op de boerderij in Jubbega. Daar liep de trainer tussen cementmolens, stapels tegels en bergen zand. De man leek er nog gelukkig mee ook, met die grote bouwplaats. ‘En de lessen die ik toen heb geleerd zijn nog steeds de lessen die me vandaag overeind houden.’ Verbeek zorgt voor regelmaat, rust en reinheid. De pijlers van zijn eigen leven. ‘Goede voeding vond hij heel belangrijk. Iedere ochtend moest ik een halve galiameloen eten. Dat deed Verbeek ook. En dan bruine boterhammen en een kop thee.’ Smeekes vertelt Laura elke ochtend bij het ontbijtbuffet van het hotel dat ze dat ook moet doen. ‘Dat is goed voor je.’

Wonen bij Verbeek was een feest, maar geen eitje. ‘Als ik me een keer ziek voelde, zei hij dat ik niet ziek was. In al die jaren dat ik die man ken, is hij nog nooit ziek geweest. Dan is het lastig om zelf wel ziek te zijn. Ook als ik een knietje had gehad tijdens een wedstrijd en helemaal stijf was, mocht ik niet blijven zitten. “Ga maar fietsen, dat is goed voor de bloeddoorstroming”, zei hij dan.’

De arme Smeekes komt tijd tekort. ‘Ik moest helpen met klussen om mijn zakgeld te verdienen.’ De dorpsbewoners zien de iele, donkere jongen met grote hamers en beitels in de weer. ‘Man, wat deed dat pijn in mijn armen. En Verbeek leek het geen enkele moeite te kosten. Hij is zo sterk.’ Soms kan Smeekes wat terug doen. Als hij Verbeek weer eens hoort mopperen over een veel te dure partij gele Friesjes, vindt zijn huisgenoot op de website marktplaats.nl een goedkopere partij steentjes zodat Verbeek weer lekker kan doormetselen aan zijn muur. Daarna weet Verbeek ook de weg op de virtuele marktplaats te vinden. De trainer is gul in het delen van zijn boerderij, maar hij geeft het liefst geen cent teveel uit.

Smeekes voelt zich steeds beter. Soms vraagt hij zich af waarom Verbeek dit allemaal voor hem doet. Misschien is het wel zo dat Verbeek zich herkent in de jongen die het allemaal alleen denkt te moeten doen. Iemand die overal weerstanden vindt en een uitweg ziet in de sport. ‘Maar denk nu niet dat hij mij vertroetelde. Ik heb meerdere malen de bus gemist in Jubbega. Dan rende ik naar huis, maar denk maar niet dat hij me dan even wilde brengen. “Dat is mijn probleem niet als jij de bus mist”. Zo heb ik meerdere malen die vijftien kilometer moeten lopen.’

Er was ook een avondklok. ‘Om half elf moest ik op bed liggen. Ik kwam een keer een kwartier te laat. De volgende dag speelden we tegen Ajax. Ik had er zin in, daar komen veel mensen naar kijken. Maar toen ik op de club kwam, mocht ik niet meedoen. Bleek Gertjan de trainer gebeld te hebben. Zo was hij ook.’

In goede tijden wilde Smeekes wel eens even een snelle schijnstoot geven. ‘Deed ik net of we gingen boksen, maar dan stond hij meteen met zijn vuisten klaar in de starthouding. Hij wilde altijd sporten. Ik wilde vanaf dat moment net zo sterk worden als hij. Sindsdien doe ik ook veel krachtoefeningen. Nu ben ik de sterkste van de hele selectie in Jena.’

Met de dag voelt Smeekes zich vrijer op dat wonderlijke platteland. Maar een vos verliest misschien wel zijn haren, maar nooit zijn streken. Op een ochtend ziet hij de sleutels van de Mercedes van Verbeek liggen. Even later scheurt hij door de aanpalende akkers. Smeekes geniet van de opvliegende spreeuwen, het opspattende zand en rijdt pardoes een gigantische kuil in. Met lood in zijn schoenen loopt hij naar de boerderij. Liegen durft hij niet meer. Met een tractor sleept Verbeek de Mercedes vlot. ‘Nooit liegen. Daardoor noemen mensen hem soms misschien Jan. Daar moet je bij hem niet mee aankomen. Sinds ik hem ken, vertel ik alles eerlijk. Dat is niet altijd makkelijk. In het voetbal moet je ook politiek kunnen zijn. Niet altijd kun je zeggen wat je denkt, maar ik doe het toch. Ik ga nooit meer liegen.’

Smeekes heeft dan weer net een interview gegeven in de plaatselijke krant over de in zijn ogen volgevreten teamgenoten die hun zakken komen vullen. Hij kreeg de wedstrijd daarna geen bal meer aangespeeld. De jaren in Jubbega vormen hem, zoals de jaren bij Bos Verbeek vormden. Maar toch wil hij op eigen benen verder. Hij vertrekt naar het westen en gaat bij Telstar spelen. De eerste tijd voor niets. Later voor 407 euro per maand. ‘Ik kon er niet eens van eten. Ik sliep in de dug-outs van amateurclub Neerlandia. Soms in de schuur bij mijn vriendin. Daar mocht ik van haar ouders niet naar binnen. Ik moest trainen en spelen, maar ik at nauwelijks. Dat zorgde ervoor dat ik ging trillen. Het ging echt niet goed. Ik vergeet nooit meer dat ik nog maar één gulden had en die toen heb gebruikt om Gertjan te bellen ergens in een patattent.’ “Waarom bel je me verdomme nu pas”, bromde de zo vertrouwde stem aan de andere kant. Verbeek belt Telstar, waar niemand er weet van heeft dat het grootste talent dakloos is en honger heeft. Het gaat van kwaad tot erger. Op een dag zwerft hij verward rond in de Bijlmer. Daar ziet hij zijn moeder voor het eerst. Ze blijkt een tandeloze junk met een zwarte rugzak. Hij loopt naar haar toe, maar ze begint te rennen. Smeekes rent achter haar aan. Moeder en zoon achtervolgen elkaar in de Bijlmer; het zijn verwarrende tijden. Smeekes schittert op het veld en haalt zelfs Jong Oranje, maar balanceert buiten het veld op het randje. En valt eroverheen. Hij crasht. Eerst letterlijk. Hij zit met drie andere Telstar-spelers in een auto die frontaal op een tegenligger botst. De bestuurster van de andere auto sterft. Er is paniek, pijn, gegil. Smeekes blijft getraumatiseerd achter. Hij heeft niemand. De enige die hij kan bellen heet Gertjan Verbeek. Maar dat durft hij niet. Niet weer.

Hij denkt vaak aan de mooie tijden in Jubbega. Die gekke Verbeek die zich altijd zo druk maakte over zijn goudvissen. Hoe vaak renden ze niet naar buiten als er weer een reiger neerstreek bij het vijvertje? Samen trapten ze ballen naar de vogel, of gooiden ze stokken naar het beest. Er was ook een gescheiden stel dat een tijdje inwoonde, nog een andere man in de problemen. Het was gezellig samen.

De warme gedachten zijn slechts kleine eilandjes in de steeds woeliger wordende zee in zijn hoofd. Hij stroomt over. Plotseling vindt hij zichzelf onder een tafel. Rent weg voor wildvreemde mensen. Wat volgt is een psychose midden in Amsterdam. ‘Mevrouw help me! Help me! Ik ben bang!’ Hij rent achter willekeurige voorbijgangers aan. Smeekes durft niet alleen te zijn. Beltegoed heeft hij niet meer. Wel kan hij het gratis nummer 112 bellen. Uiteindelijk krijgt de politie hem in de ambulance en via het ziekenhuis belandt hij in een kliniek. Niemand die het weet. Niemand die hij kan bellen. Smeekes weet het zeker: hij gaat dood.

De dagen zijn lang hier in de inrichting. Trillend kijkt hij naar de dokter. Wantrouwig. Maar ineens zegt hij op een scherp moment dan toch twee woorden: ‘Gertjan Verbeek’. De ondervragers kijken hem aan. Er is voor het eerst iets van helderheid in de stem van de totaal doorgedraaide en paranoïde jongen die vorige week is binnengebracht. ‘Ik vertrouw alleen Gertjan Verbeek. Verder niemand.’ Een dag later gaat de telefoon bij de man die op dat moment zijn eerste jaar als trainer van Heracles Almelo doormaakt. ‘Meneer Verbeek, we hebben hier een zekere Orlando Smeekes zitten. Hij is opgepikt ergens rond de Wallen. Hij zat onder een tafel in een totale psychose. Kent u hem?’

Verbeek pakt zijn sleutels en loopt naar zijn auto. De situatie is kritiek en zonder begeleiding is het absoluut geen optie dat Smeekes de buitenwereld weer in mag. Een boel formulieren later zit het aangeslagen ventje onder de kalmerende middelen naast de tot dan toe zwijgende Verbeek in zijn auto: ‘Wat heb je nou toch allemaal weer uitgehaald jongen?’ Het liefst pakt hij de vertrouwde man vast en laat hij hem nooit meer los. ‘Ik mocht bij hem blijven.’ Niet op de ruime boerderij, maar in een rijtjeshuis in Almelo. ‘Met mijn vriendin en mijn kindje. Hij heeft voor me gezorgd. Langzaam maar zeker ging het weer beter met me.’

De stabiele Verbeek en de labiele Smeekes. Dik een jaar woonden de tegenpolen samen. ‘Hij is altijd een beetje hetzelfde. Niet iemand die veel emotie laat zien.’

Boeddhisme

Een emotieloze workaholic. In Alkmaar werd dit jaar nog wel gelachen om de karikatuur van VI-columnist Nico Dijkshoorn: ‘Vroeg opstaan, twaalf kilo ijswater in je broek gieten, je haar net zo lang in model duwen totdat het onverschillig zit, een bosloopje van veertig kilometer, daarna een boerenomelet bakken en dan lekker naar je werk. Verbeek zal niet rusten totdat Pellè aardappels prakt en stoofvlees met rode kool het allerlekkerste gerecht vindt.’

Dat is de buitenkant. Verbeek heeft niet eens een kam. Het lichaam is af, in Heerenveen raakte hij bezwangerd door de geest. In de jeugdopleiding zag hij veel jongens afvallen wegens een slechte mentaliteit. Verder dan de opmerking dat het joch een schop onder de kont nodig heeft, kwam het niet. Daar gelooft hij niet in.

Dus ziet Heracles Almelo-voorzitter Jan Smit hoe Verbeek de boekenkast van zijn vrouw plundert. Vooral psychologie boeit hem. ‘Zet je je naam wel voorin’, moppert hij als hij haar weer met een boek voor Gertjan in het stadion ziet. Gert en Jan ontdekken dat ze eigenlijk Yin en Yang zijn. Zonder het slechte kan het goede er ook niet zijn. ‘Het mooie van het boeddhisme is dat de Tibetanen het de Chinezen niet kwalijk nemen dat ze Tibet zijn binnengevallen.’ Als hij zo begint, luistert mevrouw Smit aandachtig en schuifelt Jan snel weg.

Verbeek reist met een persoonlijke ontwikkelingsclub naar de bergen van Spanje, een klooster in Tenerife, een boerderij in Zuid-Frankrijk. Daar neemt hij zijn geest onder handen. Met bankiers, politici en wat al niet meer filosofeert hij over de onbegrensde mogelijkheden. ‘Je kunt zijn wie je wilt zijn.’ Zijn spelers kijken er niet meer van op als ze de trainer horen zeggen: ‘Noem eens vijf dingen waarom je ’s ochtends opstaat.’ Waren de spelers bij AZ net verlost van Louis van Gaal met zijn totale mens. Kregen ze nu weer Verbeek. Gek werden ze bij SC Heerenveen van de rekeningen van de mentale begeleiders die Verbeek inhuurde. Vooral ijzervreter Van der Velde vond het allemaal maar onzin. ‘Op een gegeven moment moesten die mannen zelfs mee naar de trainingskampen.’ Bij Heracles betaalde Verbeek de mentale coaches uit eigen zak.

Ene Paul van Zwam komt in zijn leven. Verbeek is in de ban van de goeroe. Wat leert hij veel van de sportpsycholoog. Hij leest niet De ontvoering van Alfred Heineken. Nee. In zijn kast staan cursussen over neurolinguïstisch programmeren. Uit boeken heeft hij trucs geleerd om tot rust te komen. Heeft hij het druk, dan wordt hij nors en chagrijnig. Dus als Verbeek nu op bed ligt, dan weet hij dat hij zich moet concentreren op zijn ademhaling. Zo nu en dan denkt hij aan de slappe speler die vandaag weer een rondje afsneed. Als hij merkt dat zijn hartslag daalt, probeert hij aan iets leuks te denken. Een duurloop in de sneeuw bijvoorbeeld. ‘Dan val je prettig in slaap. Dat geeft extra energie.’

Verbeek leert dat hij dan tot tien moet tellen. Hij verlaagt zijn stem en gaat langzamer praten. ‘Zichzelf resetten’, noemt hij dat. ‘Op het moment dat je dat beheerst, kun je daar ook mee spelen.’ Dat lukt nog niet altijd. Dan staat hij weer gillend langs de lijn te schreeuwen dat de vierde man een jan doedel is. Kwalificeert hij Harm van Veldhoven als ‘een vervelende kerel’. Arbiter Danny Makkelie is ‘een matennaaier die zich laat opnaaien door de Spartabank’. Blaft hij een verslaggever van RTL af. Gert en Jan zijn nog niet helemaal in balans.

Soms snapt hij ook wel dat het raar overkomt als hij over mentale processen begint. Zoals in oktober 2008, als Feyenoord met pijn en moeite wint van ADO Den Haag. Na zijn persconferentie blijft Verbeek zitten. Er volgt nog een boekpresentatie van Het Tiende Huis, het bedrijf waarmee Verbeek bij de Heerenveen-jeugd zijn eerste stappen zette op het vlak van mental coaching. Topsport is HOOFDzaak heet het werkje. Verbeek heeft het voorwoord geschreven en komt in het boek met praktijkvoorbeelden, vertelt hoeveel hij eraan heeft. Een etage lager zit een groep die juist totaal averechts reageert op al die mooie theorieën. Zijn spelersgroep. Verbeek heeft de sleutel niet om de deur tussen hem en de groep te openen.

Blijkbaar heeft Verbeek het boek niet meegenomen op trainingskamp naar Turkije. Het is januari 2009. Daar staat hij op het veld. Een oermens bij wie aan alle kanten de bliksemschichten om de oren vliegen Het onweert hard. De bliksem slaat in vlak bij het doel. Als eerste was doelman Henk Timmer ervandoor gegaan, gillend dat dit levensgevaarlijk is. Daarna volgde de rest van de selectie. En Verbeek maar naar die bus zwaaien: Doorgaan! Henk Timmer, Kevin Hofland en Tim de Cler lachen om de opgewonden Theo Lucius die zegt ‘nooit meer met deze idioot’ te willen werken.

Zo verhalen de getuigen van destijds in ieder geval. Naar eigen zeggen wilde Verbeek iedereen in de bus hebben en wil hij zelf als laatste naar binnen. Maar zo komt het niet over. Ook niet op de aanwezige journalisten. Verbeek begrijpt er niets van. Alsof hij het in zijn hoofd zou halen spelers in de bliksem te laten trainen... Spelers en reporters blijven bij navraag volhouden dat het zo is gegaan.

Het is exemplarisch voor de kloof die Verbeek niet gedicht krijgt. De situatie is onhoudbaar. Capitulatie onvermijdelijk. Verbeek weet in die dagen dat hij moet oppassen dat hij niet op ramkoers raakt. Zo goed kent hij zichzelf wel. Tot overmaat van ramp gebeurt er de volgende dag iets wat hem nooit overkomt: hij is te laat voor het ontbijt. De spelers staan op en geven hem een staande ovatie. Het voelt eerder hatelijk dan hartelijk. Verbeek gaat zitten en begint aan zijn ontbijt. Uitleg krijgt niemand. Verbeek blijft stoïcijns alsof er niks is gebeurd. Wel stort hij, zonder het te zeggen, geld in de boetepot.

Maar de rampspoed is nog niet voorbij. De manager van het hotel eist dat de losgeslagen spelers niet meer op slippers rondlopen tijdens het diner. De teammanager vergeet het door te geven aan Verbeek, die de volgende avond samen met Denny Landzaat als enige met slippers bij het diner arriveert. Weer een overtreding. Weer leedvermaak.

Als de volgende dag het zonnetje schijnt en de golfbaan lonkt, stuurt Verbeek de spelers het krachthonk in. De manager van het fitnesscentrum komt verhaal halen als hij hoort dat pal voor een peperdure spiegelwand van dertig vierkante meter medizinballen naar elkaar worden gegooid. ‘Als die spiegel sneuvelt, moeten jullie betalen.’ Een dag later rukt de arme man, inmiddels redelijk overspannen, weer uit. Nu liggen er dertig spelers oefeningen te doen voor de balie van de peperdure welness. Andere, betalende, gasten klagen in hun badjassen over die groep die daar pontificaal voor de ingang op matjes de buikspieren ligt te trainen.

Op kamp met hopman Verbeek is geen feestje voor de spelers die zich gedragen als brugklassers. Dat bleek al tijdens een eerder verblijf van Feyenoord in Oostenrijk. De spelersgroep stelt na een paar dagen bikkelen voor eens wat anders te gaan doen. Verbeek luistert: ‘Dat is goed, als er maar fysieke arbeid bij is.’ In de buurt is ergens een stormbaan, waarop wordt besloten daarheen te gaan. Eenmaal aangekomen klimt Verbeek als eerste een boom in. Hij hangt ondersteboven als hij hoort hoe een speler het deuntje van Conan de Barbaar begint te neuriën, de rest volgt al snel. Daar hangt Rambo dan. Het liefst schopt hij die gasten de touwen in. Elke trainingsminuut is er één. Begrijpen ze dat dan niet? Na een uur of twee hangen de heren miljonairs verveeld op het terras, terwijl Verbeek nog hijgend door de bossen rent. De coach heeft ontdekt dat er maar liefst zes parkoersen zijn en begrijpt er niets van als hij de groep ziet staan: ‘Hoezo gaan? Ik moet er nog twee.’

Hork als martelaar

In het begin lijkt zijn komst naar Feyenoord nog een match made in heaven. Fit krijgt hij ze wel, maar mentale training moet het geheime wapen worden. Daar valt nog een wereld te winnen ten opzichte van de concurrentie. De directie wil de hele club omgooien. Er volgt een grote verbouwing die al gaande is als Verbeek aankomt. Verbeek en technisch directeur Peter Bosz geloven beiden in de mentale lessen van Paul van Zwam. De sportpsycholoog bestiert op de Wolfkuilseweg 9 te Nijmegen een kantoor met ene Leon Vlemmings. Inderdaad, de hulptrainer die Bosz van het laatste geld van Feyenoord wegkoopt bij NAC Breda. Verbeek heeft nu een mentale coach naast zich op de bank. Een noviteit in de top van het Nederlandse voetbal.

Meerdere keren sluit hij zichzelf op in het stadion. Grommend loopt hij dan in zijn trainingspak door de catacomben van De Kuip.

Maar de praatjes zijn niet besteed aan de oude vedettes die alles al hebben gewonnen wat er te winnen viel. Verbeek voelt de weerstand en bijt zich vast in zijn missie als een Jehova’s Getuige. Die eerste maanden werkt hij van vroeg in de ochtend tot laat in de avond. Regelmatig verliest hij de tijd uit het oog. Vaak brandt er nog maar één lamp in De Kuip. Diep in de nacht zit Verbeek dan achter zijn laptop. Als iedereen al naar huis is, staat alleen zijn jeep nog te glanzen onder de vale lichten op het parkeerterrein. Na het werken voor de club gaat hij in De Kuip vaak nog even trainen voor zichzelf. Meerdere keren sluit hij zichzelf op in het stadion. Grommend loopt hij dan in zijn trainingspak door de catacomben van De Kuip. Het portret van Ernst Happel aan de muur lijkt hem smalend aan te kijken. Alarmcodes, schuifdeuren die niet openen. Gek wordt hij ervan. Gelukkig heeft hij het nummer van de teammanager: ‘Met Gertjan. Ik zit opgesloten in het stadion.’ De beveiliging moet meerdere malen naar het stadion komen om de arme Verbeek te bevrijden.

Het is symptomatisch. Verbeek zit al snel opgesloten in zijn eigen club. Hij voelt het ook. Zijn optreden doet denken aan de woorden van zijn oud-leraar die het over een schrikbewind in de klas had. In de voorbereiding trekt Feyenoord zoals gebruikelijk de provincie in voor de eerste oefenwedstrijden tegen amateurs. Verbeek laat de spelers overdag hard trainen. Na de lunch zit iedereen al in de bus als materiaalman Carlo de Leeuw plotseling twee voor hem volstrekt onbekende jeugdspelers voor zijn neus ziet staan. Hij gaat naar Verbeek. Die heeft een lijst gemaakt, maar daar staan de jongens niet op. Er waren voor hen dus geen shirts. ‘Maar die gaan wel mee’, zegt Verbeek. Terwijl De Leeuw als een gek twee shirts gaat bedrukken, zit op de bijrijderstoel van de bus Verbeek almaar chagrijniger te kijken.

Verbeek hoort de verhalen en verbijt zich. Ze zijn gelogen, zegt hij. Maar ze zingen wel rond. Bij Heracles Almelo en SC Heerenveen is hij gewend aan weinig woorden en veel daden. Maar in De Kuip lachen ze om zijn zogenaamde gezag. Mensen die tegen Verbeek ingaan, kunnen het antwoord wel dromen: ‘Dat is jouw waarheid.’

In Almelo ziet zijn vriend Jan Smit met lede ogen aan hoe Verbeek een kansloze strijd voert. De voorzitter van Heracles neemt het voor hem op. ‘Feyenoord heeft natuurlijk een blunder begaan door de oren te laten hangen naar oudere jongens als Tim de Cler. Je moet Verbeek steunen. Gertjan heeft vertrouwen nodig, mensen die echt achter hem staan. Anders hoef je hem niet eens aan te stellen. Daar ontbrak het in Rotterdam aan.’

Anderzijds is de onbuigzaamheid een valkuil, of een doorgeslagen kwaliteit zoals Verbeek het zou noemen. Smit: ‘Hij wil nooit liegen, houdt niet van politieke spelletjes. Maar in de voetbalwereld is het soms goed wat water bij de wijn te doen, zodat je later makkelijker je uiteindelijke doel kunt halen. Dat is iets waar hij nog wel wat te winnen heeft.’

Vitaminedrankjes gaan achter zijn rug demonstratief in de plantenbak. De jonkies kunnen zich wellicht ontwikkelen aan de hand van zijn Spartaanse structuren. Maar de oudere spelers pruimen de eigenwijze Gertjan Verbeek niet. En zodra de dragende spelers je uitkotsen, ben je klaar als trainer. Dat wist zelfs Ernst Happel, die nog vele malen norser was dan Verbeek. Maar die doet wat hij zijn hele leven al heeft gedaan. De compromisloze coach slaagt er niet in bruggen te slaan naar de belangrijke spelers in zijn selectie. Dat betekent in het voetbal sinds jaar en dag einde verhaal.

Hij heeft de club een lijst van spelers en begeleiders gegeven die er direct uit moeten. ‘Zij eruit of ik eruit.’ Er wordt nog een aantal uren vergaderd. Feyenoord heeft geen geld en hij gaat eruit. Zijn eerste ontslag uit zijn leven is daar, na zeven maanden. ‘Ik ben geen slachtoffer’, vertelt Verbeek direct nadat hij door de voordeur vertrekt. Het Legioen zwaait hem uit als een martelaar. Maar wel een martelaar die in één klap een stuk rijker is. Hij had al aardig wat verdiend, maar kan nu enkele tonnen bijschrijven. Hij draait nog een keer het raampje van zijn jeep open, kijkt bijna verbaasd naar de juichende fans en steekt zijn duim omhoog. Daarna rijdt hij linea recta naar Jubbega. Een dag later horen zijn buren het monotone gedreun van hamerslagen. Verbeek zit alweer op het dak van een schuur.

Man van staal

Met twee vrienden rijdt hij een paar maanden later met een gehuurde motor op de Amerikaanse Route 66. Motoren en Heerenveen zijn een heilige twee-eenheid. Riemer van der Velde was vroeger een groot coureur. Rond Heerenveen heeft de politie de handen vol aan de illegale races. Vooral het stukje tussen de snelwegafslag Tjalleberd en het klaverblad is populair. Met de motoren bijna plat op het wegdek jakkeren racers de afslagen af en invoegstroken op. Het mooist is het als het vuur te zien is op de knieën. Verbeek is ook aangestoken door het gevoel van honderden pk’s tussen de dijen en maakt lange dagen op Route 66.

Zo nu en dan gaat het gas helemaal open. Ergens in de weken op de highway gaat zijn mobiel. Het is Jan Smit. ‘Hoe is het daar, Gertjan?’ ‘Niet zo best Jan, ik ben van mijn motor gevallen.’ ‘Dat kunnen we niet hebben, ik heb wel een trainer nodig die kan lopen.’

Jan Smit krijgt zijn zin. Een tijd later is het zover. Verbeek doet net of hij zijn sleutelbeen niet heeft gebroken: ‘Die man is van staal. Hij heeft zich niet eens laten opereren en is meteen aan de slag gegaan.’ Als we Smit spreken zijn de twee net terug van een mountainbikerit met de directie van hoofdsponsor Ten Cate. Bij een steile klim had de begeleider voorgesteld even om te rijden, maar achter zijn rug was Verbeek al begonnen aan de klim. Drie keer raden wie er achteraan ging. Smit natuurlijk.

Verbeek was voor Smit liefde op het eerste gezicht. Rond de eeuwisseling bedacht de deurwaarder dat hij Heracles stap voor stap vanuit de kelder van de Eerste Divisie naar de Eredivisie wilde gaan brengen. Een onmogelijke missie, dus daar hoorde een trainer bij die het woord onmogelijk niet kent. Die man zag hij bij een wedstrijd van de Heraclesveteranen, waar een langharige dertiger tekeerging alsof hij een WK-finale speelde. ‘Die moet ik hebben. Wat een vent.’

Tussen 2001 en 2004 bouwen ze samen aan Heracles Almelo. Smit zit in de spelersbus, loopt te pas en te onpas de kleedkamers in en bemoeit zich net als Verbeek overal mee. Ook met de coach, die de timide spelers niet altijd even subtiel aansprak met ‘Hé vent’ en ‘Hé kerel’. Smit doceerde: ‘Een term als vriend klinkt al een stuk aangenamer.’ Tot zijn tevredenheid zag Smit al snel hoe hij de tip overnam.

Soms leert Verbeek ook iets te snel naar de zin van de deurwaarder. Zo bleek al toen hij Verbeek in 2009 terughaalde naar Heracles: ‘Ik laat altijd opnemen dat ik voor een bepaald bedrag van de trainer afkwam. Ik had hem in zijn eerste periode verteld dat trainers – als ze slim zouden zijn – zelf ook een clausule moesten inbouwen waarmee ze contracten konden beëindigen. Dat kreeg ik nu dus direct voor mijn kiezen.’

Het verbaast Smit niets dat hij zijn contracten zelf regelt. ‘Ik heb nooit een zaakwaarnemer gezien en er zeker geen cent aan betaald. Dat is typisch Verbeek.’ Een zakkenvuller kun je hem niet noemen. Als hoofdtrainer werd hij ook al snel gevraagd voor lezingen. Dat doet hij een keer of tien per jaar. Op het geld zit hij niet te wachten. Wie Verbeek boekt, krijgt te horen dat hij de gage kan overmaken naar de Stichting Combosport dat het gehandicaptenvoetbal steunt.

Elke ochtend om een uur of acht is Verbeek er alweer. Met Jan Smit knettert het als vanouds. Verbeek ontploft bijna als Smit voor een wedstrijd spits Bas Dost aanspreekt: ‘Jongen, er zitten allemaal scouts voor je op de tribune. Als je slim bent, schiet je er een paar in.’ En Verbeek bemoeit zich op zijn beurt met het werk van Smit. Hij neemt de boeken door, denkt over beleidsplannen. Alsof ze samen de buurtsuper runnen. ‘Net zo eigenwijs als daarvoor. Als we hier een parkeerplaats wilden neerleggen moest je bij wijze van spreken al bij architect Verbeek langs.’ Zelfs de boekhouding en de financiële cijfers wil de man zien. Als Verbeek weer eens in conflict raakt met een journalist schudt Smit het oude, getekende hoofd. Praten met Verbeek helpt dan niet. Je kunt net zo goed proberen met een shetlandpony de Grand National te winnen. Hij vindt het dom van Verbeek. Maar hij blijft wel achter hem staan. En hij is meer dan gecharmeerd van een andere belangrijke eigenschap van Verbeek. ‘Je hoeft nooit te denken dat hij een dubbele agenda heeft. Hij zegt wat hij denkt.’

Uiteindelijk krijgt Jan toch weer de overhand. Voor de spelers valt de zelfbenoemde non-conformist van zijn voetstuk als hij het laat afweten tijdens de jaarlijkse vakantie die wordt ondernomen van de boetepot. Hij presteert het eerst een paar dagen later dan de selectie naar Mallorca te komen. En als chef karaoke Birgir Maertens een gezellige avond heeft belegd, prefereert Verbeek het om met zijn mountainbike in de bergen te gaan crossen. De spelersgroep saboteert vervolgens terug in Almelo de laatste trainingen. Verbeek komt ook niet meer opdagen. Voor het eerst in zijn leven is hij ziek.

Kleine wereld

Verbeek blijft ook in 2010 een man van extremen. Een man die vuur en vlammen oproept. Zelfs bij zijn beste vrienden. We schuiven aan in de woonboerderij van Riemer en Annie van der Velde. Weinig mensen kennen Verbeek beter dan het onafscheidelijke echtpaar. Hoe vaak zaten ze samen niet in het vishok paling te roken. SC Heerenveen is de rode draad in Verbeeks leven. Eerst speler. Toen assistent-trainer. Van der Velde haalde hem in 2004 voor de derde keer terug. Nu als hoofdcoach. Al in de eerste wedstrijd ging Jan weer los, ditmaal tegen scheidsrechter Pieter Vink: ‘Sodemieter op.’ Tot de winterstop klonk het gezang van de tribune ‘Sodemieter op, olé, olé’. Precies de normvervaging waar Van der Velde zo’n hekel aan heeft. Maar ja, hij kreeg er wel Gert bij.

Riemer kijkt eens over het kabbelende water als we hem vragen waarom hij die man dan toch liet vertrekken. ‘Verbeek had veel inhoud, maar zijn wereld was destijds soms wel erg klein.’ We kunnen niet echt zeggen dat het na zijn vertrek beter is gegaan. Riemer denkt eens na, terwijl Annie nog eens een schaaltje worst serveert. ‘Gertjan kun je niet betichten van oneerlijkheid. Dat is het nooit. Maar het is wel zijn waarheid. Hij ziet niet dat de wereld misschien groter is dan zoals hij hem ziet.’

Binnen Heerenveen is er altijd de nodige twijfel geweest over de ongekende eigenwijsheid van Verbeek. Van der Velde is te gek op hem om het hardop te zeggen, maar de koppigheid van de trainer hing veel mensen binnen de club de keel uit.

Er is veel gebeurd. Zoals vlak na de Kerst in 2007. SC Heerenveen staat dan achter tegen Roda JC. De tijd dringt en een van zijn spelers ligt geblesseerd op de grond. Verzorger Bennie de Wit zoekt zijn watertas en laat nog wat vallen. Verbeek ontploft, trekt de tas uit de hand van Bote, zoals iedereen in de club de goedzak noemt, en stormt zelf langs de lijn. De arme man kan meteen vertrekken. Het betekent het Waterloo voor De Wit. Zelfs Van der Velde krijgt de beslissing niet teruggedraaid. ‘Als hij wat in zijn hoofd heeft dan krijg je dat er niet meer uit.’

Als het de toon is die de muziek bepaalt, dan is Verbeek een draaiorgel waar de slingeraar de geweldige symfonieën van Mozart uit wil krijgen. ‘Hij heeft een mond als een zaag.’ Zo waarschuwde Van der Velde de achterban al bij de presentatie in 2004. Alsof heel Heerenveen en omstreken dat al niet wist.

De oude vos Riemer heeft hem voorzichtig gebracht. Toen Smit eind jaren negentig voor het eerste belde, slaagde hij erin Smit op te zadelen met hoofdtrainer Fritz Korbach, van wie hij af wilde. ‘Verbeek is nog niet klaar.’ Twee jaar later vond hij van wel en via zijn vriend Smit bleef hij uitstekend op de hoogte van de vorderingen van de kroonprins van Friesland. Want laat er geen twijfel over bestaan: ‘Wij wilden hem echt niet kwijt. Hetzelfde hebben we met Foppe de Haan gedaan. Het is goed eerst ergens anders op eigen benen te staan.’

Van der Velde ziet in de toekomst een rol voor hem weggelegd. ‘Het is wel zijn club. Hij voelt zich thuis in Friesland. Daar heeft hij zijn boerderij. Gertjan moet altijd bouwen. Hij had nog wel wat te leren. Maar inmiddels denk ik dat heel Friesland zou juichen als hij nog een keer terugkeert.’

Roze olifanten

Volg nooit iemands advies. Op de website van sportpsycholoog Van Zwam staan een aantal spreuken, die Verbeek soms wel erg letterlijk lijkt te nemen. Hij is een teamspeler, maar wil wel dat de rest hem volgt. Ook in zijn ongekende arbeidsethos. Want, zo doceert het bedrijf waardoor hij zich zo laat beïnvloeden: ‘De man die nergens naartoe gaat, komt daar over het algemeen terecht.’

Verbeek weet precies waar hij naartoe gaat. AZ. Onverminderd gaat hij hier door met het implementeren van de jongste boeken die hij heeft gelezen over mentale coaching. De spelers kijken elkaar vragend aan. Hebben ze dit goed gehoord? Roze olifanten? Heeft Verbeek het wellicht over zijn safari in Zuid-Afrika? ‘Nee. Roze olifanten, mannen. Daardoor krijgen we zo veel doelpunten tegen.’ Vragende ogen in de kleedkamer. ‘Als ik nu zeg dat je niet aan een roze olifant mag denken, doe je dat juist wel. Zo gaat het ook met doemscenario’s over tegendoelpunten. Denk aan iets anders.’

De Italiaan Graziano Pellè is dan even weg. Hij komt een week later op de club en ziet een roze olifantje in de kleedkamer. Hij duwt het aan de kant en het breekt. De spelers beginnen te gillen en maken hem wijs dat het een amulet is dat Verbeek al dertig jaar meezeult. Pellè gaat met het lood in zijn schoenen naar de kleedkamer. Verbeek snapt later wat er is gebeurd en de volgende dag staat er een roze olifantje klaar voor de Italiaan. ‘"is is yours, do not touch mine’, grijnst Verbeek. Prompt scoort Pellè de volgende wedstrijd… en de daaropvolgende wedstrijd. Zo wordt de roze olifant toch een amulet.

Op de gekste plaatsen is Verbeek bezig met zijn schema’s. Afgelopen zomer was Verbeek op uitnodiging van de NOS een week in Zuid-Afrika. Samen met Ron Jans werd hij op kosten van de belastingbetaler in de watten gelegd. Een bezoek aan het Apartheidsmuseum, een safari, een uitstapje naar de townships. De voormalige leraar Duits kon een glimlach toch niet onderdrukken toen Gertjan hem midden in de wildernis opeens vroeg: ‘Hoe doe jij dat nou met voeding en diëtisten?’ Niet veel later ziet hij Verbeek niet meer. Waar is hij gebleven? Dan ziet hij een stel Afrikanen lachen en wijzen. Verbeek ligt met zijn handen in de Afrikaanse aarde en gooit er stoïcijns een serie push-ups uit.

Toon Gerbrands, algemeen directeur van AZ, keek er ook even van op toen hij hem aanstelde. Een discussie met hem aangaan, is wel even wat anders dan met de oppervlakkige Ronald Koeman. Gerbrands en Verbeek gaan discussies aan over van alles en nog wat. Voeding. Periodisering. Mentale coaching. ‘Ze willen ons hier niet eens meer in één ruimte hebben. Ik dacht dat ik toch op alle terreinen veel wist. Welk onderwerp je ook aansnijdt, hij blijkt altijd volledig op de hoogte te zijn. Neem alleen al periodisering. Na het WK had hij voor iedereen andere schema’s gemaakt. Dat AZ het zo goed doet, is daarom echt geen toeval.’

Tijdens de drie gesprekken in huize Gerbrands te Limmen kwam de voormalige volleybalcoach erachter dat Verbeek had geleerd van het fiasco bij Feyenoord. ‘In het tweede gesprek zei Gertjan ineens: “Als jij garandeert dat je blijft, dan kom ik”. Alles draait bij hem om commitment. Hij wilde zeker weten dat ik er ook in geloofde. Ik heb hem mijn woord gegeven.’

Gerbrands weet hoe gesprekken met trainers dan verdergaan. De aankopen. Dus Gerbrands vraagt Verbeek maar of hij Bas Dost wil meenemen. ‘Dost? Jonathas is toch al in huis. Laten we hem gewoon een kans geven.’ Gerbrands valt bijna van zijn stoel. ‘Weinig trainers denken zo met een club mee.’ Het is ook waarom Smit hem zo mag. ‘Hij loopt tenminste niet de hele tijd om nieuwe spelers te zeuren.’ SC Heerenveen-directeur Jan van Erve valt hem bij: ‘Hij is die coach die echt eerst in het clubbelang denkt.’ Gerbrands heeft weinig zin nog te gaan piekeren over de negatieve zijdes van Verbeek. ‘Misschien is hij wat kort door de bocht. Ieder mens moet je nemen zoals hij is. Met het hele pakket.’

Verbeek baalt van zijn imago. Laatst vroeg hij ook weer aan Gerbrands of hij niet te ver was gegaan. Bij veel mensen gaan de scherpe kantjes eraf als ze ouder worden; niet bij Gert en zeker niet bij Jan. De avond voor oud-spelers van AZ. Dat zijn de grootste criticasters. Verbeek kreeg een standje van oudgediende Gerrie Clement. ‘Als ik vroeger zonder krijt aan mijn schoenen binnenkwam na de wedstrijd, dan was de trainer boos. Bij u zie ik niemand meer langs de lijn.’ Verbeek was Verbeek. Hij praat niet met zaagsel in zijn mond: ‘Meneer, ik heb toevallig laatst video’s van u gezien. Ik heb de band nog eens nagekeken want ik dacht dat hij vertraagd af werd gespeeld. U liep nog geen achthonderd meter per wedstrijd. Weet u hoeveel Pontus Wernbloom afgelopen wedstrijd heeft gelopen? 14.200 meter!’ Het oudje liet het niet op zich zitten: ‘Dat kunt u allemaal wel zeggen. Maar u kunt wel zoveel zeggen.’ Verbeek ontplofte: ‘Ik wil u morgen om acht uur op mijn kantoor hebben, dan laat ik u de cijfers zien.’ Even is het stil waarna de zaal zich vult met een bulderend gelach.

Gertjan Verbeek won tot dat moment als trainer nog niets. Kan hij hoger reiken? Foppe de Haan: ‘Daarvoor moet je geluk afdwingen en daarvoor hoef je bij Gertjan niet bang te zijn. Hij kwam op het verkeerde moment bij Feyenoord. Dat was al geen topclub meer. Als andere mensen niet mee willen dan is hij niet diplomatiek. Dan redeneert hij weer: Het is mijn leven.’

Zijn vader heeft het over FC Twente, Smit over de Bundesliga en Van der Velde over SC Heerenveen, maar Verbeek zelf wil helemaal niet aan de toekomst denken. Het wordt hem regelmatig gevraagd. ‘Laatst op een sponsoravond nog’, weet Gerbrands. ‘Zijn antwoord sprak mij enorm aan. Hij stelde in het nu te leven.’

De waarheid ligt in het voetbal altijd op het veld. De spelers lopen met hem weg in Alkmaar. De directie steunt hem. En dan werkt het. In Almelo, in Heerenveen en in Alkmaar. Met alle plezier slepen ze voor elke wedstrijd zes hometrainers naar de kleedkamer om ze na de wedstrijd weer naar het krachthonk te brengen.

De teams van Verbeek blinken uit in discipline, vastigheid en duidelijkheid. Verbeek gaat verder op zoek naar zijn grenzen. Wie niet mee wil, heeft een probleem. Verbeek gaat toch wel verder. De selectie van FC Twente kan zich opmaken voor een heftige rit.

Gerelateerde artikelen