De gebroken droom van Willy Dullens
© Nationaal Archief
PRO

De gebroken droom van Willy Dullens

Op 7 augustus 1966 raakte Willy Dullens zwaargeblesseerd. Hij was 21 jaar toen, en drie maanden eerder als Eerste Divisie-speler gekozen tot Voetballer van het Jaar. In 2014 sprak het voormalige supertalent van Sittardia over de pijn die nooit meer zou verdwijnen. Vanwege het overlijden van Dullens (79) bieden we zijn verhaal van destijds hierbij gratis aan.

‘Ik heb het er vijf jaar heel moeilijk mee gehad. Verschrikkelijk gewoon. Nadat ik werd afgekeurd, ben ik lange tijd zelfs niet meer naar het voetbal gaan kijken. Ik kon het niet. Ik kon niet hebben dat ik een ander met dat nummer 10 zag spelen. Dat vond ik het ergste. Het was mijn shirt.’ De middenvelder van Sittardia gold midden jaren zestig, samen met Johan Cruijff en Willy van der Kuijlen, als een van de grootste talenten van Nederland.

‘Het kwam diep van binnenuit. Het gevoel dat ik dat kon worden. De beste’

‘Ik leefde als een monnik’, vertelt hij. ‘Puur voor de sport, alleen maar voor dat voetbal. Vanaf mijn geboorte heb ik alles zelf gedaan. Toen ik acht jaar was, ben ik begonnen met trainen en dat is altijd zo doorgegaan. Elke ochtend, elke middag, elke avond. Ik kwam van school, pakte een boterham van tafel en ging voetballen tot het donker werd. Ik wist niet anders. Je leerde spelenderwijs, al ben ik ook al snel heel gericht gaan trainen.’

‘Ik wilde voetballer worden en niet meer naar school. Daar was mijn vader het niet mee eens. Verstandig op zich, maar ik ben toch op mijn knieën voor hem gaan zitten en heb hem gevraagd: Laat me alsjeblieft voetballer worden, want ik word straks een hele goeie! Mijn oom Lei, een broer van mijn moeder, nam me overal mee naartoe. Als ik bij Fortuna ’54 ging kijken, zag ik Faas Wilkes spelen. Die had een sleepbeweging, fantastisch. Faas haalde met rechts de bal onder zijn lichaam door en zette met links de dribbel in of gaf een voorzet. Dat leerde ik mezelf ook aan. Ik kreeg er steeds meer plezier in. Met de jeugd van Almania speelden we een keer een wedstrijd tegen de betaalde jeugd van Fortuna ’54. We wonnen met 5-1 en speelden ze helemaal zoek. Zó goed. In Broek-Sittard moest je niet vragen naar Willy Dullens, maar naar Willy Wilkes. Zo noemde iedereen me. Zelfde voetbalstijl.’

‘Cruijff heeft ooit gezegd dat ik technisch net zo goed was als hij. Ik denk dat ik technisch beter was’

‘In mijn schriften heb ik alles bijgehouden. Mijn eerste wedstrijd in het eerste elftal was Almania-Venray. Op 21 februari 1960. Was ik net vijftien jaar. Eigenlijk moest je zestien zijn, maar ze lieten me meedoen onder de naam van mijn twee jaar oudere broer Louis. Toen ik merkte hoe gemakkelijk ik meekon, ben ik nog veel harder gaan trainen. Als ik daarop terugkijk, sta ik er zelf versteld van. Ik kon gewoon niet mislukken. Zo raar. Ik voelde hoe goed ik was. Het voetballen heeft me nooit moeite gekost. Ik ging van Almania, Derde Klasse amateurs, naar de Eerste Divisie en na één training bij Sittardia kwam ik thuis en zei: Die zijn niet beter dan ik. Hub Adriaens heeft natuurlijk aan de deur gestaan. Die wilde me naar Fortuna ’54 halen. Maar ik wilde naar Sittard. Ik was van hier. Mijn vader wilde het ook zo. Ik heb ook altijd het idee gehad dat ze mijn vader toen wel iets gegeven hebben.’

‘Mijn tweede wedstrijd in het betaalde voetbal was Sittardia-Fortuna Vlaardingen. Op zeker moment begon ik te dribbelen op het middenveld, ergens bij de zijlijn. Vandaar naar de cornervlag, zo naar binnen, ik maakte een overstap, de keeper vloog als een idioot voor me door en ik gaf de bal aan Leon Wesolek, die de goal maakte. Daar praten ze nu nog over in Sittard. Na de wedstrijd kwam Carel Akeman van Fortuna Vlaardingen naar me toe en hij feliciteerde me. Hij zei: “Ik kom naar je eerste interland kijken”. Ik herinner me ook een wedstrijd tegen RBC. Uit een hoekschop ving onze keeper, Jo Peersman, de bal op en rolde die naar me toe. Ik liep met dat ding naar de andere kant van het veld en schopte hem het netje in. Zeven man voorbij. Maar het was niet allemaal goed, hoor. We speelden thuis tegen DHC. Dramatisch! Ik kwam thuis en mijn vader zei: “Je kunt er niks meer van!” Dat ik de bal dáárheen wilde spelen en dat-ie dáárnaartoe ging… Die dag ging werkelijk alles verkeerd. Ik had nooit gedacht dat ik zo slecht kon spelen.’

George Kessler

‘Wij woonden tegenover het voetbalveld. Op een dag stond de wit-gele Mercedes van George Kessler op het parkeerterrein bij De Baandert. Ik dacht: Als hij naar buiten komt, ga ik ook naar buiten. Ik zag hem lopen en ging rennen. Ik gaf hem een hand en zei: Mag ik u misschien iets vragen? Hij zei: “Je mag alles vragen”. Op een toon van: wat komt hij hier nu doen? Ik zei: Bent u vanmiddag misschien voor mij komen kijken? “Nee, niet echt”, zei hij. Voor wie anders dan?, vroeg ik zo. Toen zei hij: “Goed, als je het zo vraagt, zal ik ja zeggen”.’

‘Mijn ploeggenoot Jan Notermans sprak wijze woorden. “Willy, je moet tien jaar voetballen of misschien wel langer. Wees voorzichtig”. Maar ik luisterde niet’

‘Een week later maakte Kessler de selectie bekend voor de wedstrijd tegen West-Duitsland en ik was erbij. Wat was ik blij! Maar niet lang. Hij zette me op de bank. Toen heb ik gehuild. Het was een droom voor mij, debuteren tegen Duitsland. Maar Kessler zei: “Willy, luister, ik kan je wel laten debuteren, maar ik denk dat we niet gaan winnen”. Ik zei: Waarom niet? Als ik meedoe, kunnen we toch winnen? “Nee”, zei hij. “En daarom speel je niet. Maar over twee weken spelen we tegen België en dan ga jij debuteren”. Daar was ik niet gelukkig mee, maar ik kon het accepteren.’

‘Toen ik twee dagen voor mijn debuut tegen België van huis ging, had ik me voorgenomen: ik ga gewoon geen fout maken in die wedstrijd. En dat is ook zo geroemd in de kranten. Dat ik zó fantastisch speelde. Maar voor mijn gevoel speelde ik juist op zeker en ging het heel gemakkelijk. Ik dacht: Zo kan ik iedere week spelen. Het waren alleen die twee dribbels, waaruit twee doelpunten kwamen. De eerste goal was van Willy van der Kuijlen. Ik passeerde Jean Plaskie, speelde Lucien Spronck de bal tussen de benen en tikte hem naar Willy. Die haalde schitterend uit. Als een streep erin: 1-0. Met Willy vormde ik een geweldig koppel. Alles ging vanzelf. Zijn schot was ongeëvenaard. Als Willy nu zou spelen, verdiende hij tien miljoen euro per jaar.’

Johan Cruijff

‘Johan Cruijff heeft het voetbal in Nederland op de kaart gezet. Hij was zó bepalend, zó goed. Zo verschrikkelijk goed. Helaas heb ik maar één keer met hem samengespeeld. Tegen Tsjechoslowakije. Hij gaf je opdrachten en aanwijzingen waar je gewoon beter van werd. Daar kregen de spelers plezier van. Omdat het allemaal klopte wat hij zei. Als je met Cruijff mag spelen, is het voetbal zo veel gemakkelijker.’

‘Ik weet nog wie het was. Natuurlijk weet ik dat. Bart van Ingen, die naam vergeet ik nooit. Een forse kerel. Het was geen opzet, het was zelf gezocht. Ik was zo’n streber…’

‘Cruijff heeft ooit gezegd dat ik technisch net zo goed was als hij. Ik denk dat ik technisch beter was. Dat weet ik gewoon. Ik was altijd meester over de situatie. Als de ruimtes klein werden, was ik echt goed. Ik kon alles met de bal. Liep de trap op en af en hield de bal hoog. Ik heb ooit een record gevestigd bij Fortuna ’54, waar Sjeer Gruisen met vijfhonderd keer de beste was. Ik zei: Vijfhonderd keer? Om half zes begon ik en om tien voor zeven nam de trainer me de bal af. Zesduizend keer. Een uur en twintig minuten was de bal niet aan de grond geweest.’

‘Ik was met veel jongens goed. De spelers van Ajax gingen zelfs naar Kessler om te zeggen: “Die Dullens moeten we er wel bij hebben”. Moet je nagaan: ze zeiden zoiets, terwijl ik zelf een heel grote fan was van Piet Keizer. Ik heb nooit met iemand samengespeeld die ik zo’n goede wedstrijd heb zien voetballen als Piet Keizer tegen Schotland. We wonnen op Hampden Park met 0-3 en hij was twee klassen beter dan iedereen. Briljant! Piet had dat gewoon. Die kon boven zichzelf uitstijgen. Ik vond trouwens dat ik daar zelf ook beter speelde dan tegen België. Ik was linkshalf en stond achter Piet. Dat klikte enorm, ik kon hem voeren, hè. Toen ik van het veld afliep, pakte Rinus Israël me vast. Ik was zó blij. Ik had alles gegeven wat ik in me had.’

Als Eerstedivisionist werd Willy Dullens toch Voetballer van het Jaar.
© Nationaal Archief
Als Eerstedivisionist werd Willy Dullens toch Voetballer van het Jaar.

‘Dat is ook mijn ondergang geweest in het voetbal. Als ik nu terugdenk aan de manier waarop ik geblesseerd ben geraakt, dat is onnozel. Dan word ik kwaad op mezelf. Nu nog. 4-1 voor in een vriendschappelijke wedstrijd tegen Vitesse en ik raak geblesseerd. Tien minuten voor tijd. Omdat ik wat lig te klooien met andere spelers. Balletje onder de voet halen, uitdagen. Gewoon provoceren, ja. Dat mag je wel zeggen. Ik speelde hem uit, ging op de keeper af, ik viel en die verdediger komt met zijn volle gewicht op mijn knie terecht. Ik weet nog wie het was. Natuurlijk weet ik dat. Bart van Ingen, die naam vergeet ik nooit. Een forse kerel. Het was geen opzet, het was zelf gezocht. Ik was zo’n streber… Ik wilde toch nog iets laten zien, iets uitproberen. Het zat er wel in om te laten zien hoe goed ik was. Te veel zelfs.’

‘Ik kreeg mijn verdriet niet verwerkt. Ik wilde zó graag de mensen laten zien hoe goed ik was. En ineens werd me dat ontnomen’

‘Mijn ploeggenoot Jan Notermans sprak wijze woorden. “Willy, je moet tien jaar voetballen of misschien wel langer. Wees voorzichtig”. Maar ik luisterde niet. Ik had nooit een blessure gehad. Dit was mijn eerste en enige blessure. En meteen was het mis. Ik wist het. Alsof er iets knakte, scheurde. Het gebeurde op 7 augustus 1966. Toch heb ik in november van dat jaar weer een interland gespeeld. Tegen Tsjechoslowakije dus, de wedstrijd waarin Cruijff van het veld werd gestuurd. Ik ben veel te snel weer gaan trainen. Het is prachtig dat ik door die interlands Voetballer van het Jaar ben geworden, maar elke dag voelde het alsof er met messen in mijn knie werd geprikt.’

‘Bij Sittardia zei onze nieuwe trainer Beara: “Willy, ich hab’ mit gebrochenem Bein gespielt”. Daar had ik wat aan. Nadat ik al was geopereerd door dokter Bronswijk, heeft hij me later meegenomen naar een arts in Keulen. Die zette twee spuiten in mijn knie. Ik zou dat nooit geaccepteerd hebben, maar hij was zo overtuigd dat ik het toch heb laten doen. “Dann ist alles gut”, zei hij. Het was goed, ja. Maar een week later was het afgelopen. We speelden thuis tegen DWS. Ik voelde niks. Door die spuiten. Ik speelde en aan het einde van de wedstrijd verdraaide ik mijn knie. Toen is de kruisband volledig afgescheurd.’

‘Ik gaf die jongens van Ajax een hand en liet ze de knie zien. Zó’n dikke knie. Ze schrokken zich kapot’

‘Eenmaal thuis ging ik echt voor de ratten. Ik heb drie weken aan een stuk gehuild. En het doet nóg pijn. Ik heb nog altijd momenten dat de tranen komen. Ik kreeg mijn verdriet niet verwerkt. Daar zijn eigenlijk geen woorden voor. Ik wilde zó graag de mensen laten zien hoe goed ik was. En ineens werd me dat ontnomen. Terwijl ik geleefd heb als een monnik en getraind als een idioot. Juist toen ik het gevoel had: Nu ben ik waar ik zijn moet, kreeg ik de blessure. Ik was klaar voor alles.’

‘Vlak voordat ik de blessure kreeg, heb ik met Feijenoord onderhandeld over een contract. We hadden een afspraak in hotel Riche in Geleen. Feijenoord had 450 duizend gulden bij zich. Gewoon, cash. Dat was natuurlijk een gigantisch bedrag. En daar kwam een grandioos salaris bij. Plus een auto en een appartement. Ik kreeg alles. Later hoorde ik dat ook Anderlecht al bij Sittardia op bezoek was geweest. Die wilden 500 duizend gulden betalen. Maar Sittardia vroeg 650 duizend. Ik besloot nog één jaar wachten. Dat ik aarzelde, kwam voornamelijk omdat meneer Schmeitz, de eigenaar van een steenfabriek, heel veel met me ophad. “Blijf nog één jaar”, zei hij. Door hem kon ik moeilijk loskomen van Sittardia. Mijn contract was 32 duizend gulden per jaar. Dat was net zoveel als de rest van het elftal bij elkaar. En ik kreeg iedere maand duizend gulden van Schmeitz. Dat scheelde ook. Daarnaast was er nog iemand, van de witgoedfirma Horn, die me duizend gulden gaf en een baantje bezorgde. En ik kreeg van een garagehouder een Volkswagen cadeau. Ik had het dus heel erg goed in Sittard. Ik dacht: Het komt wel. Straks heb ik de clubs voor het uitkiezen.’

© VI

Rinus Michels

‘Ik heb nog drie seizoenen gesukkeld met die blessure. Een van mijn laatste wedstrijden met Sittardia was tegen Ajax. In De Meer, tegen Cruijff. Het was een wedstrijd die ik koste wat kost wilde spelen. Cruijff was die dag niet beter dan ik. Ik zette Ton Dormans zes keer voor de keeper: vijf keer stond hij buitenspel en de zesde keer schoot hij hem erlangs. Toen ik naar binnen liep, kwam Rinus Michels naar me toe. Hij zei: “Willy, je bent op de weg terug!” Ik vroeg hem of ik even de kleedkamer in mocht om de jongens te begroeten. Omdat ik zelf wel wist dat ik niet lang meer zou voetballen. Ik gaf ze een hand en liet ze de knie zien. Zó’n dikke knie. Die jongens schrokken zich kapot. Ik zie die koppen nog. Michels zei: “Mocht het zo zijn dat je niet meer kunt voetballen, dan gaan wij iets bijzonders voor je doen”. Dat heeft hij gedaan.’

‘Wat het is, dat weet ik nog steeds niet. Ik sta er nu nog altijd van te kijken wat ik gedaan heb en dat ik zó enorm gedreven was. Ik heb mensen zien huilen, zo mooi als het was’

Er komt een afscheidswedstrijd voor Dullens. Niet in zijn geliefde Limburgse land, maar in het Olympisch Stadion. ‘5 Augustus ’69, ook die datum vergeet ik nooit. Het stadion was volledig uitverkocht. Dertienduizend Limburgers. In Amsterdam. Er was geen bus meer te krijgen en vanuit Maastricht is de Willy Dullens Express vertrokken. De trein zat bom- en bomvol. Zelf was ik nog bijna te laat. Ik was samen met Jean Nelissen gegaan, in zijn Mercedes. Jean wilde overal bovenop zitten en nam mij mee. We reden Amsterdam binnen en Jean zei: “Die mensen gaan toch niet allemaal naar het stadion?” Wel dus. Uiteindelijk zijn we over de tramrails en de trottoirs naar het stadion gereden. We waren net op tijd.’

‘Ajax speelde tegen Alemannia Aachen. Normaal een wedstrijd voor twintigduizend mensen. Nu waren er zestigduizend. Ik kreeg 140 duizend gulden netto. Toon Hermans schonk de opbrengst van een première aan me. Ik was heel goed met Toon, hij kwam ook uit Sittard. Hij voelde me aan. Het was iets wat hier van binnen zat. Dat had hij ook. Wat het is, dat weet ik nog steeds niet. Ik sta er nu nog altijd van te kijken wat ik gedaan heb en dat ik zó enorm gedreven was om de beste te zijn. Ik heb mensen zien huilen, zo mooi als het was. Het kwam diep van binnenuit. Het gevoel dat ik dat kon worden. De beste.’

Gerelateerde artikelen