De eeuwige strijd van Casper van Eijk met voetbal als tegengif
PRO

De eeuwige strijd van Casper van Eijk met voetbal als tegengif

Met een benefietwedstrijd hebben Feyenoord en ADO Den Haag woensdagavond geld ingezameld voor de stichting Support Casper. Daarmee zet Feyenoord-dokter Casper van Eijck zich in voor de strijd tegen kanker. In deze VI Rebound het interview uit eind 2015 over het gevecht tegen de meest dodelijke vorm van kanker en voetbal als tegengif. 'Een beetje verschil kunnen maken, is mij het meeste waard van alles.'

‘Gisteren belde Ronald Koeman. Hoe het ging met de actie Support Casper (supportcasper.nl), de inzameling voor onderzoek naar alvleesklierkanker. Of hij nog iets voor me kon betekenen. Toen Pedro Salazar (ex-persvoorlichter PSV) en voormalig Vitesse-speler en -trainer Theo Bos te horen kregen dat ze alvleesklierkanker hadden, kregen zij – en ik ook – vanuit alle hoeken support en aandacht. Er zal best veel mis zijn in de voetballerij, maar vertel mij niet dat ’t een enge wereld is. Als het gaat om ziekte, is de voetbalwereld één. Ik vind het zelfs indrukwekkend wat voor kameraadschap er dan loskomt.’ 

Kanker I

‘Ik moet tussen de vijf en tien keer per week aan mensen vertellen dat er geen oplossing meer is’
Professor doctor Casper van Eijck

‘Zoals wij hier nu zitten aan deze tafel, zo zit ik tussen de vijf en tien keer per week tegenover mensen die ik moet vertellen dat het einde nadert, dat er geen oplossing meer is. Over en uit. Dat is nou alvleesklierkanker, sluipmoordenaar, nu tweede op de lijst van doodsoorzaken door kanker, over een aantal jaar absoluut nummer één. Ik werk al een jaar of twintig in dit vakgebied en plat gezegd zijn we geen ene bal opgeschoten. Ik doe vooral de operaties en kan dan niets anders dan concluderen dat deze ziekte na zo’n ingreep eigenlijk altijd weer terugkomt. In een wereld waarin we van alles kunnen, we zo de ruimte in vliegen, is het voor mij onverteerbaar dat we tegen deze vorm van kanker maar niks kunnen vinden dat ook maar líjkt op een oplossing. Heeft allemaal te maken met de vorm van de ziekte. Iedereen denkt dat een tumor bestaat uit een soort cel, maar het zijn er honderdduizend verschillende. Je kunt er dus wel een aantal bestrijden, maar bij alvleesklierkanker is het biologische gedrag veel agressiever: er zijn zo veel andere cellen die daardoor de dans ontspringen. Dan heb je nog te maken met radio- en chemo-sensitiviteit van de cellen. Dat wil zeggen: hoe gevoelig zijn ze voor bestraling en chemotherapie? Bij alvleesklierkanker is dat ook weer extreem laag. Dat maakt die ziekte zo moeilijk te bestrijden.’ 

‘Deze vorm van kanker kan leiden tot fatalisme. Bij ons, de medici en zeker de farmaceutische industrie. Deze laatste tak redeneert op basis van commerciële afwegingen. Heel banaal gesteld: ze zijn bang dat hun medicijn een slechte naam krijgt. Werkt het niet, laat maar, we brengen het niet op de markt of doen geen verder onderzoek. Zo’n medicijn heeft dan een goede naam voor het bestrijden van een ziekte A, maar voor de behandeling van – bijvoorbeeld – alvleesklierkanker bestaat die zekerheid niet. Terwijl ik na onderzoek vermoed dat het wel zou moeten kunnen werken. Die veronderstelling van een professor doctor is niet genoeg. Ergo: ik krijg dat medicijn gewoon niet. Bijna misdadig, niet voor te stellen. De farmaceutische industrie kan bepalen wat het toepassingsgebied is van de medicijnen die ze leveren. En ik als professor heb maar te volgen; omgekeerde wereld, inderdaad. Natuurlijk zou je alles netjes in onderzoeken moeten gieten: zoveel patiënten krijgen dat medicijn en dan kijken hoeveel, hoe vaak en bij wie het wel of niet aanslaat. Een probleem: die tijd hebben we niet.’ 

‘Je zit met een ziektebeeld dat zo’n drieduizend mensen per jaar treft die daarna niet lang meer leven. Dan kún je niet even allerlei onderzoeken doen. Ik heb hierover gebeld met de inspecteur van volksgezondheid. Wettelijk is het zo dat als een medicijn geregistreerd is voor welke ziekte dan ook, artsen de vrijheid hebben het voor te schrijven voor alles. Maar als je ’t niet krijgt… Dit is ook weer typisch Nederlands. In alle andere landen kun je kopen wat je wilt. Ik haal weleens een medicijn uit Amerika, maar dat is zo omslachtig en kost tijd die je eigenlijk niet hebt. Die farmaceutische industrie moet maar eens wat inleveren van de onwaarschijnlijk grote macht die ze hebben. Het is zoals met de iPhone. De iPhone 8 ligt al klaar, maar eerst moet de 6 op de markt, dan de 7… Zo domineren ze de markt, het is business. Ik snap dat ze veel research hebben gedaan, dat ze voorzichtig zijn, maar omgang met patiënten is voor dat soort bedrijven een ver-van-mijn-bed-show. Voor mij is het een keiharde, dagelijkse bezigheid.’

Voetbal I

‘Als student medicijnen deed ik onderzoek bij de toenmalige arts van Sparta. De club moest voor de Europa Cup naar Rusland en hij kreeg daar kennis aan een dame, werd verliefd, liet zijn vrouw in de steek en die Russische kwam naar Nederland. Jaren later werd ik gebeld door de Rijksrecherche. Of ik dokter Van Eijck was van Sparta, de opvolger van de eerdere clubarts. Klopt allemaal, zei ik. Bleek zijn grote liefde een KGB-agente, een echte Russische spionne. Toen ze werd ontdekt, is ze met de noorderzon ver-trokken. Nooit meer wat van gehoord. Maar zo ben ik wel de voetballerij ingerold.’ 

‘Vertel mij niet dat het een enge wereld is. Als het gaat om ziekte, is de voetbalwereld één’

‘In die tijd vond ik voetbal vooral heel leuk en interessant, nu nog steeds, maar deze job is wel steeds meer gaan dienen als een soort tegengif voor de dagelijkse praktijk. Tegelijk moet ik eerlijk bekennen dat ik me juist ook heb ontwikkeld door te werken in dit metier. Je wordt met zaken geconfronteerd waarvan ik niet de wijsheid in pacht heb, maar die hebben collega’s zoals Rien Heijboer of Evert Rijntjes, de KNO-arts, of Dick Zuidgeest, de neuroloog, wel. Ik signaleer dingen en stuur spelers door naar de specialisten. Op die manier leerde ik stiekem mee. Ik ben er als chirurg zo allround door geworden dat ik samen met Heijboer een behandelmethode heb bedacht voor liesblessures. Vroeger werd je als speler voor zo’n kwetsuur opengesneden, tegenwoordig leggen we via een kijkoperatie onder de navel een klein matje. Scheelt weken revalideren.’

‘Ik heb de voetballerij zien veranderen. Het is allemaal veel professioneler geworden, niet per se gezelliger. Bij Sparta haalden we chinees na een wedstrijd, zaten we met z’n allen uit van die bakken te eten. Bier erbij, gezelligheid. Toen we een keer wonnen bij Ajax, trokken we met de hele groep, Piet Wijnberg voorop, de Jordaan in en kwam je de volgende dag pas een keer thuis. Tegenwoordig is voetbal bijna wetenschap en gelukkig gaan we de sport ook steeds meer op die manier benaderen. Ik ben blij dat bij Feyenoord dat kwartje ook is gevallen. De club heeft de ideale basis gecreëerd in de vorm van een samenwerking met een Universitair Medisch Centrum. We meten en weten vrij veel. Vanuit het Erasmus hebben we alle tools in handen om in de toekomst nog grotere stappen te zetten op het gebied van medische begeleiding van voetballers. Het ziekenhuis volgt bijvoorbeeld de ontwikkeling van een populatie kinderen sinds hun geboorte, de Generation R. Dat willen we nu ook gaan doen met spelertjes uit de opleiding van Feyenoord. We gaan bijvoorbeeld werken op basis van DNA-onderzoek, die ontwikkelingen op dat vlak staan niet stil. Het liefst ga je sneller, maar ik ken de financiële situatie van Feyenoord ook. Toen ik kwam, wilde ik meteen van alles en trapte de clubleiding op de rem. Ik had er net zoveel begrip voor als dat ik het jammer vond, maar nu het financieel beter gaat, gaan de ogen open.’

‘Ik ben ervan overtuigd dat goede medische begeleiding het verschil kan gaan maken. Sterker: het gebrek eraan heeft clubs zelfs al miljoenen gekost en dan overdrijf ik niet. Ik ken een speler die door een grote Nederlandse club werd afgekeurd, die we hier
in het Erasmus hebben geopereerd, die vervolgens naar Engeland vertrok en later bij een absolute topclub terechtkwam voor een transfersom van zeventien miljoen euro. Praat je over mega-bedragen. Je dient dus zorgvuldig om te gaan met je kapitaal en
dat staat op het veld. Het is best complex, je moet je proberen in te leven in de gevoelswereld van jonge jongens. Is bij hen thuis bijvoorbeeld alles goed? Wat mij opvalt, is dat onze spelers er zelf ook voor openstaan. Bij Feyenoord letten we heel erg op voeding. Dan hoor je: Ze gaan daarna toch naar McDonald’s. Maar als wij het niet aanbieden, krijgen we dat verwijt weer. Dus we moeten het wel doen. Het leuke is dat vrijwel iedereen het juist geweldig vindt, alleen werd het ze vroeger nooit aangeboden. Natuurlijk eten ze weleens een hamburger, gaat het niet om. Wel om beleving en weten waarmee je bezig bent.’

Kanker II

‘Ik heb zo veel mensen zien gaan, jonge mensen… Dat leed is gewoon niet te overzien. Daarom moet ik hiertegen blijven vechten, want wie doet het anders? In Nederland zijn er slechts enkele chirurgen, onder wie ik, die heel basaal wetenschappelijk onderzoek doen naar deze ziekte. Wereldwijd zijn het er trouwens ook maar een paar honderd. Er bestaan genoeg chirurgen die, verzameld in allerlei werkgroepen, wel onderzoek doen naar chirurgische technieken, maar niet echt in een laboratorium aan de slag gaan met muizen, celdelingen, proeven doen, et cetera. Mij verbaast het oprecht. Iedere dag dat ik weer een patiënt een slechte boodschap heb moeten brengen, voel ik sterk de behoefte iets voor ze te doen.’

‘Kanker treft ons allemaal. Toen ik achttien was overleed mijn vader aan deze ziekte. Wanneer mensen me vragen waarom ik voor het beroep van oncoloog heb gekozen, denk ik dat deze gebeurtenis een trigger is geweest. Ik studeerde toen al medicijnen, daarna werd het de oncologie. Je weet dan dat je wordt geconfronteerd met lijden en de dood, alleen parkeer ik dat gevoel. Het klinkt heel cru, maar omdat je leeft krijg je kanker. Je leeft doordat cellen zich delen en in dat proces kan er weleens iets fout gaan. Dat is kanker, dat is onomkeerbaar. Voor mij gaat de roeping schuil in het helpen van mensen en het bestrijden van die ziekte. Sommige chirurgen bewaren afstand, laten het niet persoonlijk worden. Ik kan dat niet, ik moet juist betrokken zijn. Ik ga naar patiënten toe in hun laatste fase, ik bel ze tijdens het weekeinde. Hoe gaat het? Hoe voel je je? Ja, dat gaat ver, het is een proces van A tot Z, waarbij Z dan staat voor mogelijke euthanasie. Mensen moeten je blind kunnen vertrouwen. Ik bewaar elke brief of fles wijn die ik krijg van nabestaanden. Dat je voor die mensen – ondanks hun pijn en verdriet – toch een beetje verschil hebt kunnen maken, is mij het meeste waard van alles.’

Voetbal II

‘In de voetballerij hoor je thuis of niet. Ik was 25 jaar toen ik ineens clubarts was van Sparta. Dan moet je je maar zien staande te houden tussen doorgewinterde profs zoals Wim Suurbier, Dick Advocaat, Louis van Gaal, René van der Gijp en Danny Blind. Meteen een vuurdoop van jewelste, maar ik kwam door de test. Ik bleek juist prima te klikken met die gasten, vooral ook met Louis van Gaal. Die was toen al zoals hij nu nog steeds is: hij dacht over alles na. In die periode kwamen de goeroes opzetten, zoals haptonomen die met allerlei vreemde therapieën die voetballers naar zich toe wilden trekken. Louis was net zo nuchter als ik. Die zei bij een blessure: “We gaan eerst het normale traject volgen”. Zo ontstond een band.’ 

‘Ik heb er nog voor gezorgd dat de gebroken neus van Louis op een goede manier werd gezet. Een 2 werd een 6’

‘Ik heb er nog voor gezorgd dat de gebroken neus van Louis op een goede manier werd gezet. Zag er niet uit, maar we maakten van een 2 nog een 6. Ik werkte toen in het Leyenburg Ziekenhuis in Den Haag. Was tijdens het WK in Mexico. In die tijd moest je met zo’n blessure nog een week of twee in het ziekenhuis blijven. Ik zorgde voor de cola, Louis voor de Bacardi. Keken we samen al die wedstrijden. De band met Louis is nog steeds goed, hoewel we elkaar niet veel meer spreken. Maar als ik ’m tegenkom, is het altijd als vanouds. Zo heb ik meer vrienden overgehouden: René (van der Gijp, red.), de broers De Nooijer, Leon Vlemmings, Mario Been. De meeste heb ik geopereerd, zo is ook vaak het contact ontstaan. Ik weet nog dat ik Leo Beenhakker hielp aan een lies, een dag nadat we met Sparta hadden gewonnen bij Feyenoord. Ik kwam de verkoeverkamer binnen en vertelde Leo dat de operatie was geslaagd. “Maar heb je ook nog iets aan die uitslag van gisteren kunnen doen?”. Geweldige man, later haalde hij me naar Feyenoord.’

‘Zelf was ik een verdienstelijk jeugdspeler, heb de Rotterdamse selectie nog gehaald en kon naar de jeugdafdeling van Sparta. Ik was linksbenig, vrij snel. Later is me dat nog van pas gekomen. Da’s wel een mooi verhaal. Tijdens een trainingskamp met Sparta hadden ze een mannetje tekort. Ik deed mee en stond tegen een jonge rechtsback. Die dacht dat-ie de dokter wel een beetje ruimte kon geven, maar ik was nog fit en gaf de ene na de andere voorzet op Erik Tammer die al die ballen binnenkopte. Het contract van die jongen hebben ze later maar ontbonden. Aan een carrière als voetballer heb ik trouwens nooit gedacht. Ik geloof ook niet dat ik de top had gehaald en bovendien: de chirurgie trok harder.’

‘Je zou denken dat zo’n stap van een dokter van Sparta naar Feyenoord niet veel losmaakt. Viel tegen’

‘Als arts heb ik ook te maken gehad met de emoties in het voetbal. In 2009 verruilde ik Sparta voor Feyenoord. Je zou denken dat zo’n stap van een dokter niet veel losmaakt. Viel tegen. In Rotterdam-West werd die transfer me door een aantal mensen nagedragen, terwijl ik Sparta nog steeds een wereldclub vind. Probleem daar was en is het verwachtingspatroon, het ad hoc-beleid en gebrek aan visie. Hoeveel trainers hebben ze niet versleten de laatste jaren? Hoeveel spelers zijn ze vergeten te verkopen voor een goede prijs? Dat beleid begon me steeds meer tegen te staan. Op een dag belde Beenhakker. Er waren in De Kuip wat probleempjes met de medische staf. Ik zag Feyenoord als een uitdaging, maar moest wennen. Het is een andere club dan Sparta. Dat familiegevoel op Spangen had ik niet in De Kuip. Maar Feyenoord is zo groot, maakt zoveel gevoel los dat je niet anders kan dan ervan gaan houden.’

‘Dat familiegevoel op Spangen had ik niet in De Kuip. Maar die club is zo groot, maakt zoveel gevoel los dat je niet anders kan dan ervan gaan houden.
‘Dat familiegevoel op Spangen had ik niet in De Kuip. Maar die club is zo groot, maakt zoveel gevoel los dat je niet anders kan dan ervan gaan houden.

Kanker III

‘Ik ben een boodschapper van slecht nieuws, ik kondig het einde aan. Zo’n gesprek kan nooit op de automatische piloot. Ieder mens is anders en reageert anders. In feite ben je net zo goed psycholoog als behandelend arts. Geestelijk en fysiek moet je dan zelf wel in staat zijn zo’n boodschap te brengen. De eerste keer vergeet je niet, de laatste keer ook niet. Ervaring helpt en ik weet inmiddels dat mensen heel veel hebben aan goede begeleiding, zeker in hun laatste levensfase. Ik moet zeer technische operaties goed uitvoeren, maar de echte uitdaging zit ’m net zo goed in het begeleiden, steunen en troosten van mijn patiënten. Empathie, heet dat. Patiënten weten niet wat je doet tijdens een operatie, dan zijn ze onder narcose, maar ze zien je wel aan hun bed verschijnen, ze zien hoe jij met ze omgaat. In mijn optiek maakt juist dat een goede dokter. Ik zat ooit in de klachtencommissie van het ziekenhuis. Nou, ik heb werkelijk waar nooit een klacht gehoord over dat je een gaasje hebt laten zitten. Altijd ging het om communicatie. Als
je maar open en eerlijk bent, vergeven mensen je de ergste fouten. Voor mij is dat de belangrijkste les geweest.’

‘Als ik zeg dat we op het gebied van alvleesklierkanker geen bal zijn opgeschoten, chargeer ik wel wat. Natuurlijk hebben we stapjes gemaakt, maar het is minimale vooruitgang. De meeste vormen van kanker zijn verder. Borstkanker was ooit dodelijk, maar tegenwoordig weten we van die vorm ontzettend veel. Ik ben van mening dat we nu zoveel tools in handen hebben dat het met alvleesklierkanker ook moet kunnen. Denk aan immunotherapie. We weten tegenwoordig zoveel van het immuunsysteem en kunnen daarbij gebruik maken van virussen die we zo goed genetisch manipuleren dat ze kwaadaardige cellen herkennen, binnendringen en stukjes DNA achterlaten. Mogelijkheden te over, nieuwe ontwikkelingen, nieuwe ontdekkingen. We hebben nu een team geformeerd van wetenschappers, top of the bill, die er hun schouders onder zetten in de heilige veronderstelling dat er toch een doorbraak mogelijk moet zijn.’

Voetbal III

‘Fred Rutten had een goeie. Over Joris Mathijsen zei hij altijd: Rust roest. Hij bedoelde te zeggen dat je ook op zijn leeftijd gewoon veel moest doen. Ben ik wel met hem eens. Ronald Koeman vertelde altijd dat de kracht ligt bij individuele discipline van spelers. Als die er is, kun je veel vragen. Maar wat wij in Nederland allemaal aan het doen zijn met de arbeid-rust-verhoudingen... Ik weet niet waar het vandaan komt. Moet je tegen een schaatser zeggen, of wielrenner. Ik heb Sven Kramer hier ook op tafel gehad met liesproblemen, de atletiek-sprintploeg die naar de Olympische Spelen ging. Dat zijn echte topsporters, voetballers niet. Dat zijn topvoetballers. Maar daarmee zeg ik niet dat ze het makkelijker hebben. Neem alleen de druk al, én je praat over contactsport. Maar qua arbeid... Ik raak nu een gevoelig punt. Binnen Feyenoord hangt men de methode-Verheijen aan. Zijn wetenschap is gebaseerd op een aantal resultaten, maar daarbij zijn zo veel andere factoren van belang. Als je kritisch bent, kun je stellen dat de teloorgang van het Nederlandse voetbal te maken heeft met het feit dat we zo weinig doen. Er is geen wetenschapper die de stelling zal onderschrijven dat je daarmee maximaal resultaat zult boeken.’

Casper van Eijck bekommert zich om Joris Mathijsen.
Casper van Eijck bekommert zich om Joris Mathijsen.

‘Natuurlijk heeft wetenschap niet voor alles een pasklaar antwoord. Heel veel is ook gevoel. Ik ben met Dani Fernández naar Barcelona geweest toen die jongen voor de tweede keer aan zijn kruisbanden werd geopereerd. Andere wereld daar. Als je ziet hoe die gasten met elkaar omgaan. Ze trainen en stappen daarna in de auto om een visje te gaan eten. Leuke dingen doen, totaal andere beleving. Oranje zit tijdens een EK of WK in een vijfsterren hotel. Spanje boekt liever een herberg. Kunnen ze ’s avonds een wijntje drinken. Je bent elke dag met elkaar, elke dag die bal, dan wordt het ook een kwestie van: hoe hou je het leuk? Er zit een gedachte achter, psychologie. Moet je niet zo moeilijk over doen. Marko Vejinovic kwam bij ons binnen en vroeg om een mental coach. Zelf. Zoiets getuigt van visie, inzicht, zeker niet als teken van zwakte. De een is bestand tegen de druk, de ander ook, met een klein beetje hulp. Topvoetbal is niet gezond. Je moet het alleen wel zo gezond mogelijk zien te maken.’ 

‘Van elke betaaldvoetbalclub in Nederland heb ik weleens een speler op de tafel gehad. Deze wereld is net een dorp. Kees van Wonderen was een van de eersten die we behandelden met die nieuwe methode bij liesbreuken. Daarna kwamen ze allemaal.
Ook Ajax stuurde zijn spelers naar Rotterdam. Kreeg ik Zlatan Ibrahimovic op bezoek. Na vier weken speelde hij alweer en hij stuurde meteen een sms om me te bedanken. Over die jongen bestaan ook zo veel misverstanden. Hij lag hier in het ziekenhuis naast een meisje dat een zwaar ongeluk had gehad. Die twee hebben contact gehouden. En hij is dan arrogant in de ogen van veel mensen... Later kwam Zlatan als speler van Internazionale nog een keer. Dit keer had hij last van z’n lies, aan de andere kant. Hij nam toen meteen twee ploeggenoten mee. ’s Ochtends landden ze, gingen onder het mes en ’s avonds terug naar Milaan. De volgende dag berichtte La Gazzetta dello Sport dat de clubarts van Inter zo goed werk had geleverd in Rotterdam. Ach, ik hoef  niet altijd eer van mijn werk.’

‘Van Bronckhorst is beter dan ik dacht’

Casper van Eijck maakte in zijn carrière als clubarts bij Sparta Rotterdam en Feyenoord veel trainers mee. Giovanni van Bronckhorst maakt op hem als beginnend coach een goede indruk. ‘Hij valt mij honderd procent mee, veel beter dan ik had gedacht. Hij is scherp, durft beslissingen te nemen, laat niets op zijn beloop en communiceert heel direct. Laatst had ik iemand een spuitje gegeven die daardoor niet kon trainen. Gio had die jongen wel ingepland voor die training. Wat dan kan gebeuren, is dat zoiets een eigen leven gaat leiden. Maar hij belde me direct op en vroeg me dat de volgende keer anders te doen. Heel goed. Ik vind het knap hoe hij zich manifesteert.’