Jan Jongbloed, de keeper en de mens: 'Ik ben iemand die veel ziet'
PRO

Jan Jongbloed, de keeper en de mens: 'Ik ben iemand die veel ziet'

De keeper maakte twee WK-finales mee en was de oudste speler ooit in de Eredivisie. De mens was minstens zo speciaal. En gewoon. Jan Jongbloed, die op 25 november 1940 werd geboren in Amsterdam en deze week overleed, kon heerlijk naar een hoek zweven, maar bleef verder immer met beide benen stevig aan de grond.

Michel van Egmond zocht hem bijna tien jaar geleden op bij de presentatie van een heruitgave van zijn WK-dagboeken uit 1974 en 1978. De prachtige reportage die dat opleverde en de keeper en de mens haarfijn aan de oppervlakte bracht, bieden we hierbij gratis aan als herinnering aan Jan Jongbloed.

Het was vlak voor het WK in Zuid-Afrika, dat Jan Jongbloed meehielp het oude huis van zijn eerste vrouw uit te ruimen. Op zolder, verstopt tussen bergen oude kleren en allang vergeten huisraad, stuitte hij toen op een grote kartonnen doos. Op de bodem vond hij tot zijn eigen verbazing zijn verliezersmedaille van het WK 1974. Het lint was vochtig en al enigszins aangevreten door de tijd. En ook het eremetaal kon wel een poetsbeurt gebruiken, dus stopte hij de medaille in zijn zak en nam ’m mee naar huis. Maar waar-ie nu precies is, dat durft de oud-keeper niet meer met zekerheid te zeggen.

Jongbloed heeft nooit veel waarde gehecht aan de relikwieën die herinneren aan zijn imposante loopbaan van 717 profwedstrijden tussen de palen. ‘Mijn halve leven ben ik door de buitenwereld herinnerd aan die twee WK-finales die ik heb gekeept. En natuurlijk ben ik trots op wat we toen met Oranje hebben gepresteerd. Maar ik vind het eerlijk gezegd niet erg dat het nu, dik drie decennia later, eindelijk een beetje begint af te nemen’, zei hij destijds kort na het begin van het WK in Zuid-Afrika, de eerste waarin Oranje met een andere keeper dan Jan Jongbloed een finale speelde.

'Ik ben verschrikkelijk bang om een fatale fout te maken, die er misschien voor zorgt dat je in feite alles voor niets hebt gedaan'

Hij volgde de gebeurtenissen destijds op afstand. De meeste wedstrijden keek hij met veel interesse, maar alle heisa eromheen kon hem inmiddels gestolen worden. Dan ging hij liever vissen. Dat het halve land wakker lag van de linkerhamstring van Arjen Robben, daar kon hij met zijn verstand niet bij. Om over al die ophef rond Twitter-berichten van voetballers maar te zwijgen. Hij wist niet eens wat dat was, Twitter. De wereld van internet en webcams stond ver van hem af. Jan Jongbloed was nog van de klaverjasgeneratie.

Toch was juist hij ooit de eerste moderne international van Oranje die het grote publiek een kijkje gunde achter de schermen van het Nederlands elftal. Niet via Twitter, of zijn mobiele telefoon, maar nog gewoon met pen en papier. Zowel in 1974 als in 1978 hield hij op verzoek van de journalisten Frits Barend en Henk van Dorp een dagboek bij voor het weekblad Vrij Nederland. Vandaar dat hij jaren na dato nu hier is, in een hotel langs de snelweg bij Ridderkerk. Binnen enkele ogenblikken presenteren Frits Barend en collega Manon Colson op deze plek hun bloemlezing van opmerkelijke sportverhalen, een bundel van dik duizend pagina’s. En uiteraard werden de twee dagboeken van Jan Jongbloed daarin integraal opgenomen, want het zijn unieke documenten.

Dat het uitgerekend de keeper van FC Amsterdam was die destijds werd gevraagd om van binnenuit over Oranje te schrijven, was een gok. Als kind uit een klassiek Amsterdams CPN-gezin bracht de jonge Jongbloed vroeger het communistische dagblad De Waarheid rond en later dicteerde hij per telefoon weleens wat informatie voor een column aan iemand van Het Parool, maar veel dichter bij de journalistiek was hij nooit gekomen. Tot hij in 1974 voor het eerst serieus de pen ter hand namen. Toen bleek Jan Jongbloed niet alleen keeper, maar ook schrijver.

Al denkt de doelman daar zelf anders over. ‘Welnee, ik ben geen schrijver’, zegt hij in Ridderkerk. ‘En ik ben trouwens ook geen held, zoals daarnet in de inleiding door Barbara Barend werd gezegd. Wat een onzin. Helden, dat zijn mensen die met gevaar voor eigen leven helpen een dictatuur om te vormen naar een democratie. Ik geef maar een voorbeeld. Bij echte helden gaat het om zaken van leven en dood. Bij mij ging het om het tegenhouden van een bal. Ook belangrijk hoor, maar toch iets anders. En wat die dagboeken betreft: ik schreef gewoon op wat ik zag. Eerlijk, precies zoals het was. Ik lette wel extra goed op natuurlijk, dat wel. Maar dat kostte me weinig moeite. Ik ben van nature al iemand die veel ziet. Daarnet lag er een pen op de grond. Dat is jou ontgaan, maar ik heb zoiets allang in de gaten. Dat is niet altijd even leuk hoor, soms word je er weleens moe van. Maar bij het schrijven van die dagboeken kwam die eigenschap natuurlijk wel goed uit. ’

‘Toen Henk en ik in 1974 op het idee kwamen om een international een dagboek te laten bijhouden, zijn we gewoon gaan afstrepen’, zal Frits Barend later op de middag over de keuze voor Jongbloed zeggen. ‘We zochten iemand die voor zijn mening durfde uit te komen en nog niet commercieel verpest was. Jan was een maatschappelijk betrokken jongen uit een links arbeidersgezin. Maar met zijn sigarenzaak was hij ook de klassieke voetballer. Dat vonden we een mooie combinatie. We kenden hem al een tijdje, want zoals alle Amsterdamse journalisten kwamen we graag bij FC Amsterdam, waar Jan in die jaren keepte. Het was een gezellige club, waar altijd wel iets aan de hand was. Het was de tijd dat er drieduizend mensen op de tribune zaten maar er wel dertig journalisten aanwezig waren, die ook vaak pas om zeven uur ’s ochtends de volgende dag weer naar huis gingen. Op een van die avonden hebben we toen Jan benaderd. We vroegen hem gewoon zijn indrukken op te schrijven, meer niet. Na de eerste keer zouden we bepalen of het geschikt was voor publicatie. Maar het vreemde is: het was gelijk goed. Hij bleek het te kunnen. Uit het niets.’

Het is in deze tijd van alles controlerende perschefs, mixed-zones en spelers die met een koptelefoon op het stadion in- en ook weer uitlopen inmiddels nauwelijks nog voorstelbaar, maar in aanloop naar Oranje’s eerste WK-wedstrijd belde Frits Barend nog even naar de doelman van het Nederlands elftal om hem eraan te herinneren dat hij vooral niet moest vergeten zijn dagboek mee te nemen naar het stadion. Na de wedstrijd stond hij aan de deur van de kleedkamer om het in ontvangst te nemen. Uruguay was nog maar net verslagen, toen de keeper van Oranje voor het eerst dat toernooi een envelop overhandigde. Daarin zaten stapels vellen papier, stuk voor stuk met een mooi en regelmatig handschrift volgepend. ‘Toen we het voor het eerst lazen bleek het gelijk hartstikke goed’, zegt Frits Barend. ‘Er hoefde bijna niets aan te gebeuren. Het was eerlijk, onthullend en verrassend goed geschreven. Het kon zó worden gepubliceerd.’

'Ik verkocht de Vrij Nederland alleen in mijn sigarenzaak. Soms pakte ik er eentje uit het schap, maar dat was dan voor de puzzel achterin'

Zelf las Jan Jongbloed het weekblad Vrij Nederland nooit, net zo min als zijn collega-internationals trouwens. ‘Ik verkocht hem alleen in mijn sigarenzaak. Soms pakte ik er eentje uit het schap, maar dat was dan voor de puzzel achterin’, zegt hij in Ridderkerk. De oud-keeper krabt even aan zijn voorhoofd. Zijn handen verraden een extreem lange carrière tussen de palen. Sommige vingers zijn kromgetrokken. Ze zijn ooit gebroken, gekneusd of gescheurd bij scrimmages en reddingen in de doelgebieden van DWS, FC Amsterdam, Roda JC, Go Ahead Eagles en Oranje. Andere staan in z’n geheel wat uit het lood. Zoals de handen van oude cellisten vroeg of laat naar hun instrument gaan staan, zo zijn deze vingers gevormd door de ontelbare ballen die ze hebben gestopt.

Jan Jongbloed debuteerde in 1958 en voetbalde door tot 1986. Hij was toen 44 jaar en had alles al meegemaakt. Maar ook op die leeftijd kon de gedachte aan een wedstrijd hem nog een wee gevoel in de maagstreek opleveren. Voetbal was, in tegenstelling tot zijn grote passie vissen, nooit een erg ontspannende bezigheid voor Jan Jongbloed. Het valt terug te lezen in zijn dagboeken.

Zodra hij in 1974 hoort dat hij tegen Uruguay moet spelen is hij niet alleen verrast maar ook gelijk gespannen. ‘Op die momenten spookt er van alles door gedachten, je denkt aan je vrouw, je zoon, dat je voor hen geen fouten mag maken, enzovoort’, schrijft hij dan. Hij zal zijn zorgen met grote regelmaat openhartig delen met de lezers van Vrij Nederland. ‘Ik ben verschrikkelijk bang om een fatale fout te maken, die er misschien voor zorgt dat je in feite alles voor niets hebt gedaan’, noteert hij tijdens het WK in zijn hotelkamer in West-Duitsland. En, op de avond voor de legendarische wedstrijd tegen Brazilië: ‘Straks is er een sportmaaltijd. Het wordt voor mij steeds moeilijker om een hap door mijn keel te krijgen.’

Vier jaar later, wanneer hij rond het WK in Argentinië weer een dagboek voor Vrij Nederland bijhoudt, blijken de klachten hardnekkig. Nog steeds is voetbal voor Jan Jongbloed soms een kwelling. Alsof er geen vier jaar tussen hebben gezeten, gaat hij vanuit Zuid-Amerika gewoon op dezelfde toon verder. Er is inmiddels veel veranderd bij Oranje. Cruijff is er niet bij, Van Hanegem ook niet. Nederlandse supporters zijn er nauwelijks en de bondscoach, de mysterieuze Ernst Happel, vertoont nog minder menselijke trekjes dan zijn ook al niet al te soepele voorganger Rinus Michels. Maar wat is gebleven is de heimwee en het slaapgebrek die hem vier jaar eerder ook al kwelden.

'Ik wou dat ik nu thuis bij Dien was, dan kon ik tenminste vrijuit huilen'

Al in de derde zin van zijn notities verklaart de keeper van het Nederlands elftal dat hij vaak heeft gespeeld met de gedachte om te bedanken. Jongbloed ziet als een berg op tegen de vliegreis van 24 uur. En dat Happel hem na de wedstrijd tegen Schotland passeert, maakt zijn stemming er niet beter op. ‘Ik wou dat ik nu thuis bij Dien was, dan kon ik tenminste vrijuit huilen’, schrijft de keeper van Oranje op zijn minuscule hotelkamer in Mendoza. Naarmate het toernooi in Argentinië vordert, doet hij wat hij in West-Duitsland ook deed. Hij neemt steeds vaker een slaappil. Al zou hij liever ontspannen door een paar uurtjes te vissen. ‘Af en toe verlang ik naar een dinsdag, dat ik helemaal alleen op ’t water kan zitten’, noteert hij halverwege het WK in West-Duitsland. ‘Nog twee weken gelukkig.’

De dagboeken van Jan Jongbloed geven niet alleen een kijkje in de ziel van de doelman. Ze vormen ook een komisch tijdsbeeld. Ongeveer alles binnen het gouden Oranje is anders dan nu. Jan Jongbloed arriveert in 1974 bijvoorbeeld met de zorgen van een middenstander bij het Nederlands elftal. Hij voelt zich er schuldig over dat hij zijn sigarenzaak nu wekenlang moet laten bestieren door zijn vrouw Dien. En tot overmaat van ramp heeft hij ook per ongeluk nog de sleutels van de winkel mee naar Zeist genomen. Ook de voorbereiding verloopt iets minder professioneel dan tegenwoordig. In aanloop naar het grootste toernooi ter wereld oefent Oranje tegen een elftal van de Rijkspolitie.

Ook na al die jaren is het geen straf om de dagboeken van Jongbloed terug te lezen. Stilistisch schrijft de keeper zoals hij praat: nuchter, soms onderkoeld, altijd mild-ironisch. Bijvoorbeeld wanneer hij met de Oranje selectie de UEFA Cup-finale Feyenoord-Tottenham Hotspur bezoekt. ‘Gegeten, verzorgd, naar Feyenoord geweest. Feyenoord gewonnen. Half stadion afgebroken. Erg gezellig. Ga nu slapen.’ Of wanneer de complete selectie voor aanvang van het toernooi in West Duitsland in KNVB-kostuum wordt gestoken. Hij doet er op 4 juni in telegram stijl verslag van. ‘9.15 uur naar Zeist. 10.30 uur training onder Fadhronc. Michels in Barcelona. Rustige training. Pakken gepast. Algemene indruk over de pakken: fanfarekorps. ’s Middags gerust en om 4 uur getraind onder Michels. Na het eten gekaart en om 11 uur slapen.’

Er wordt dan nog veel gekaart bij Oranje. Van een iPad heeft nog nooit iemand gehoord. In hun vrije tijd doen de internationals wat ze altijd doen op momenten dat ze niet aan het voetballen of aan het slapen zijn: klaverjassen tot ze er kleurenblind van worden.

'Dat je vrouw al die weken de winkel moet beheren, haar huishouden doen, kinderen verzorgen, dan denk ik weleens dat zij de grootste opoffering moet getroosten'

Jongbloed denkt intussen ook veel aan zijn kinderen en aan zijn winkel. En aan vissen natuurlijk, een hobby die hij zijn hele leven lang met een bijna religieuze toewijding zal uitoefenen. Al op de vijfde dag van het trainingskamp gaat het er over. ‘Piet Keizer en ik stonden vanmorgen met een bloedend hart op, zaterdag 1 juni is namelijk opening visseizoen.’ Hij ziet er elk jaar naar uit zoals een kleuter zich kan verheugen op z’n verjaardag, maar nu zit hij opgesloten in een kamp van Oranje. Toch staan hij en Piet Keizer op 17 juni voor dag en dauw in de keuken van het hotel om daar om brood te vragen. Ze vissen tot half tien, met twee bewakers op korte afstand. Daarna zet Arie Haan zoals altijd zijn stereo-installatie aan en is de rust voorbij.

Gelukkig wordt er op 6 juni 1974 een visdag voor de sterren van Oranje georganiseerd. Het levert fijne notities op. De keeper lijkt zich er meer op te verheugen dan op de naderende WK-finale. Wanneer Jongbloed na afloop van de oefenwedstrijd tegen Roemenië terugkeert in het trainingskamp noteert hij: ‘Bij aankomst in Zeist zei Michels, dat hij nog even aardappels ging koken, want morgen gaan we vissen.’

De bondscoach die aardappelen kookt in het spelershotel is een tot de verbeelding sprekend beeld. Maar wat het dagboek van Jongbloed sporthistorische waarde geeft, is dat de lezer tussen alle koele notities, dagelijkse beslommeringen en persoonlijke zorgen door, ziet hoe het grote Oranje vorm krijgt. Na de oefenwedstrijd tegen Kickers Offenbach bijvoorbeeld, schrijft Jongbloed: ‘Niet geweldig. Centrum klopt nog niet. Opvallend: Haan in tweede helft ausputzer.’ De basisopstelling van het Nederlands elftal lijkt dan nog in weinig op het team dat later de finale zou halen. In de voorbereiding spelen Schrijvers, Suurbier, Israel, Strik, Krol, Haan, Neeskens, Van Hanegem, Rep, Cruijff en Keizer. Maar op 11 juni laat Jongbloed de lezers van Vrij Nederland weten: ‘Weer een complete verrassing aangaande de opstelling’ en onthult dan een achterhoede met Jongbloed, Suurbier, Rijsbergen, Haan en Krol en een voorhoede bestaande uit Rep, Cruijff, Rensenbrink. Dat begint er al meer op te lijken.

De meeste notities van Jongbloed komen uit het trainingskamp van Oranje. Erg spannend is het niet, het beeld van het spelershotel dat uit de aantekeningen van Jongbloed oprijst. De verveling ligt in elke hoek van het kamp op de loer. Gelukkig komt op een avond Max Tailleur langs, met een oneindig lange rij moppen, en later The Cats, en Lenny Kuhr, vader en dochter Alberti en nog wat artiesten. Elke vorm van afleiding is welkom, want anders is de keeper toch maar de hele tijd met zijn gedachten in Amsterdam. ‘Je doet vaak periodes niets, en dan ga je toch weer aan thuis denken’, schrijft hij de aanstaande vice-wereldkampioen in zijn dagboek. ‘Dat je vrouw al die weken de winkel moet beheren, haar huishouden doen, kinderen verzorgen, dan denk ik weleens dat zij de grootste opoffering moet getroosten.’

Het is aan de openhartigheid van de doelman te danken, dat zijn dagboeken ook bijna vier decennia later nog de moeite van het herlezen waard zijn. Het is een schitterende mix van huishoudelijke mededelingen (‘vanwege de taart werd het eten uitgesteld tot 8 uur.’), klachten (‘geschenk van KNVB aan Ruud Krol voor 25 wedstrijden: niets anders dan een tafelaansteker met inscriptie KNVB. Zoiets krijgt een scheidsrechter ook.) en andere wetenswaardigheden. Vooral over zijn zielenroerselen en over de gebeurtenissen op de kamer die hij met collega doelman Piet Schrijvers deelt. (‘Piet zijn vrouw was vanmiddag even gekomen en die heeft een paar flessen cola en een fles cognac meegenomen. Dat is hier in ’t hotel niet te betalen. Een fles cola kost hier (een grote) tien gulden, kan je nagaan wat de cognac kost.’). Ook wordt duidelijk dat de merchandising rond Oranje in 1974 nog in de kinderschoenen staat. De donderdag voor de grote finale noteert Jongbloed: ‘Tijdens het eten kwam Van Wamelen naar me toe en vroeg of ik het konijn van de Amrobank mee ’t veld op wilde nemen. We krijgen voor ieder doelpunt geld van de Amrobank en als ik het konijn zou dragen, dan wilden ze ook het doelpunt van Ruud in eigen goal betalen. Dat zal ik dan maar doen.’

'Ik ben op, en blij dat het afgelopen is', noteert hij aan het einde van de gedenkwaardigste dag in de Nederlandse voetbalgeschiedenis. 'De groeten van J.J.'

Tussendoor doet hij rake observaties. Over de wrevel die de allesbepalende Johan Cruijff bij sommige teamgenoten wekt bijvoorbeeld. Over Michels, die enige tevredenheid over het bereiken van de finale niet kan onderdrukken (‘Hij lachte breeduit en zijn handdruk duurde iets langer dan normaal.’). Of over de gang van zaken langs de tennisbaan van het spelershotel. ‘Na het eten zijn de jongens nog even gaan tennissen, waarbij opvalt hoe weinig kameraad sommige jongens zijn. Het zijn altijd dezelfde die tennissen, omdat er te weinig rackets zijn. Er zal er echter nooit een zijn die zegt: Neem de mijne en ga maar een uurtje tennissen.’

Zelf bestrijdt hij de verveling met het bekijken van ouderwetse speelfilms (30 mei: Papillon) en met slapen, probeert zo weinig mogelijk heimwee te krijgen en rookt stiekem sigaretjes op het toilet. Tussendoor houdt hij net zo veel ballen tegen tot hij uiteindelijk in München een medaille krijg omgehangen, die hij drie decennia later, bij het opruimen van een rommelige zolder tot zijn eigen verbazing terugvindt in een vergeten kartonnen doos. Maar over de finale zelf schrijft hij in 1974 niet. Daar is volgens hem in de kranten wel genoeg over gezegd. Wel over de eerste teleurstelling en de latere berusting in de tweede plek. En vooral over de opluchting dat het er allemaal op zit. ‘Ik ben op, en blij dat het afgelopen is’, noteert hij aan het einde van de gedenkwaardigste dag in de Nederlandse voetbalgeschiedenis. ‘De groeten van J.J.’


CORRECTIE VAN DE ALGEMENE BEELDVORMING

In de VI PRO-special van 2020 neemt VI's huisanalyticus Pieter Zwart opvallend genoeg niet Edwin van der Sar, Hans van Breukelen of Maarten Stekelenburg op in zijn beste Oranje-élftal aller tijden, samengesteld op basis van historische Opta-statistieken, maar Jan Jongbloed. Aldus luidde de verklaring:

Behalve de zwembadaffaire en de vermeende schwalbe van Bernd Hölzenbein geldt Jan Jongbloed in het collectieve geheugen als een van hoofdschuldigen voor de verloren finale tegen West-Duitsland in 1974.Waarom nam hij niet eens de moeite om te duiken naar de penalty van Paul Breitner? Dat rollertje van Gerd Müller was toch houdbaar? Met Jan van Beveren op doel hadden die finales van 1974 en 1978 een heel andere uitkomst kunnen hebben. Dat Jongbloed aardig mee kon voetballen, was mooi meegenomen. Alleen schoot hij tekort in het belangrijkste onderdeel van zijn vak: ballen tegenhouden.

Op basis van cijfers is er geen enkele reden om te veronderstellen dat de Amsterdammer de zwakke schakel was in de elftallen van 1974 en 1978

Althans, dat is het verhaal dat achteraf geconstrueerd is. De cijfers van Jongbloed laten een heel ander beeld zien. Hij heeft in zeven van de twaalf wedstrijden die hij keepte op een eindtoernooi de nul gehouden en 26 reddingen verricht. Misschien nog wel belangrijker voor een doelman: Jongbloed heeft geen enkele fout gemaakt met een doelpoging van de tegenstander tot gevolg. Hoewel het extreem lastig is om sluitposten goed te beoordelen op basis van cijfers, blijkt er op basis daarvan in ieder geval geen reden om te veronderstellen dat Jongbloed de zwakke schakel was in de elftallen van 1974 en 1978.

Sterker, puur op basis van statistieken troeft Jongbloed latere Oranje-keepers als Hans van Breukelen en Edwin van der Sar af. Dat zit vooral in consistentie. Waar Jongbloed in meer dan de helft van zijn wedstrijden de nul heeft gehouden, hebben Van Breukelen en Van der Sar eindtoernooien meegemaakt die hun cijfers minder florissant maken. Zo stond Van der Sar tussen de palen op de EK’s van 1996 en 2004 waarin de Oranje-defensie geen geweldige indruk maakte. Voor Van Breukelen was er op het WK 1990 en op het EK 1992 weinig eer te behalen.

Maakt dit Jongbloed tot de ideale doelman voor het beste Oranje ooit? Dat is voer voor discussie. Het eerlijke verhaal is dat de data over historische eindtoernooien net niet geavanceerd genoeg zijn om verregaande conclusies te kunnen trekken over keepers. Bovendien is de steekproef sowieso vrij klein. Jongbloed heeft in totaal 35 schoten te verwerken gekregen op WK’s. Dat is wat weinig om een goed oordeel te kunnen vormen over zijn kwaliteiten. Wat we wél kunnen vaststellen, is dat Jongbloed niet zo slecht was als hij in de beeldvorming geworden is. Zijn plek in dit elftal is bovenal een correctie daarvan.

Gerelateerde artikelen